Hoofdstuk 11 - Uitspraak op bezwaar

11.1 Algemeen
-
In de procedure van bezwaar wordt een beschikking heroverwogen door het orgaan dat bevoegd is om de beschikkingen te nemen.
De heffingsambtenaar, dit is de gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen, die door het college is aangewezen, is bevoegd uitspraak op bezwaar te doen.
Dit kan ook een ambtenaar van een samenwerkingsverband zijn of de heffingsambtenaar van een andere gemeente, wanneer gemeenten samenwerken bij de heffing van belastingen.
Bron 1:
Bron 2:
Bron 3:
Bron 4:
Hoge Raad 30 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AI0753
-
Nee. De aangewezen heffingsambtenaar heeft zelf de bevoegdheid om uitspraak te doen. Deze bevoegdheid kan de heffingsambtenaar mandateren, maar dit mag niet aan dezelfde persoon aan wie de bevoegdheid voor het nemen van die WOZ-beschikking is gemandateerd. De heffingsambtenaar kan bevoegdheid wel mandateren aan een andere ongeschikte.
Bron 1:
-
Ja, als daartoe een ondertekeningsmandaat is genomen. De uitspraak op bezwaar wordt dan ondertekend in opdracht van de heffingsambtenaar. Uit de uitspraak moet wel blijken dat deze uitspraak is gedaan door de heffingsambtenaar zelf. Er is dus een verschil tussen een ondertekeningsmandaat en een besluitmandaat.
Bij een ondertekeningsmandaat gaat het om de bevoegdheid besluiten van de heffingsambtenaar te ondertekenen. Bij een besluitmandaat gaat het om de bevoegdheid om ook het besluit te nemen en dus inhoudelijk vorm te geven.
Bron 1:
Hoge Raad 16 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0271
-
Ook als een belanghebbende in afzonderlijke geschriften bezwaar zou maken, doet de gemeente in één geschrift uitspraak. Een bezwaarschrift tegen een OZB-aanslag wordt geacht mede te zijn gericht tegen die beschikking, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.
Bron 1:
Bron 2:
Rechtbank Breda 24 januari 2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:AV3399
Bron 3:
Hoge Raad 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:75
-
Ook in dit geval kan de gemeente de twee uitspraken in één geschrift samenvoegen. Afzonderlijke procedures kunnen op die manier zoveel mogelijk worden voorkomen.
Bron 1:
-
De “kassenvrijstelling” houdt in dat bij de heffing van de OZB de waarde van tuinbouwkassen buiten aanmerking blijft. Deze kassenvrijstelling geldt alleen voor de OZB en niet voor andere belastingen die gebruik maken van de WOZ-waarde. De “kassenvrijstelling” is daarom niet opgenomen in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ. Bij de WOZ-waarde is dus terecht geen rekening gehouden met de vrijstelling. Hetzelfde kan zich voordoen bij de woondelenvrijstelling van artikel 220e Gemeentewet.
Als er geen twijfel is, merkt de gemeente het aan als een bezwaar gericht tegen de OZB-aanslag en doet uitsluitend uitspraak op het bezwaar tegen de OZB-aanslag. Als de gemeente aan het bezwaar tegemoetkomt, vermindert de heffingsmaatstaf OZB. De WOZ-waarde blijft onveranderd.
Toch zal in veel gevallen het bezwaar tegen de OZB-aanslag tevens tegen de WOZ-waarde zijn gericht en zal ook daarop uitspraak moeten worden gedaan. Bij twijfel kan bij belanghebbende worden nagegaan is het bezwaar mede is gericht tegen de beschikking.
Bron 1:
Bron 2:
-
Ja. Dit betreft de situatie dat iemand meerdere WOZ-objecten heeft. De gemeente is niet verplicht om uitspraken voor één belanghebbende in één geschrift samen te voegen.
Het combineren van uitspraken in één geschrift is doelmatig bij eigenaren van een groot aantal objecten.
Bron 1:
Bron 2:
Gerechtshof Den Haag 14 september 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1910
-
Nee. Eén uitspraak kan geen betrekking hebben op meer dan één belanghebbende. In het geval bijvoorbeeld zowel de eigenaar als de gebruiker bezwaar heeft aangetekend, moet de gemeente ten aanzien van beiden uitspraak doen.
-
De gemeente stuurt de uitspraak in ieder geval aan de gemachtigde. Wel kan de gemeente een afschrift (kopie) sturen aan de belanghebbende.
Zeker in het geval dat sprake is van een proceskostenvergoeding is het zorgvuldig dat de belanghebbende op de hoogte is van de uitspraak en van het feit dat de uitbetaling van de proceskostenvergoeding op de rekening van belanghebbende zal plaatsvinden.
Bron 1:
-
Ja. De heffingsambtenaar kan aan een medewerker mandaat verlenen om met de belanghebbende tot een akkoord over de waarde te komen.
Deze medewerker deelt dan bijvoorbeeld in het kader van de afhandeling van een bezwaar aan de belanghebbende mee welke waarde bij de uitspraak naar verwachting zal komen vast te staan. De voorgestelde waarde wordt in de uitspraak op bezwaar bevestigd.
Op vergelijkbare wijze kan een medewerker in de informele fase, waarin dus nog geen bezwaar is ingediend, de toezegging doen dat de waarde ambtshalve verminderd wordt. De aanpassing van de waarde moet zo snel mogelijk schriftelijk worden bevestigd zodat de belanghebbende weet waar die aan toe is en niet de mogelijkheid wordt ontnomen bezwaar te maken (tegen de aangepaste waarde).
11.2 Uitspraaktermijn
-
De heffingsambtenaar moet uitspraak hebben gedaan binnen het kalenderjaar dat het bezwaarschrift is ingediend.
Als het bezwaarschrift is ingediend in de laatste zes weken van het kalenderjaar geldt de hoofdregel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat binnen zes weken uitspraak moet zijn gedaan. Deze termijn van zes weken begint vanaf de dag na de dag waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken.
De gemeente heeft de mogelijkheid om de uitspraak te verdagen, dat wil zeggen eenmalig met zes weken uit te stellen. De belanghebbende moet tijdig, dus vóór het einde van het kalenderjaar, op de hoogte worden gesteld van de verdaging.
De belanghebbende moet ook vóór het einde van de termijn op de hoogte gesteld worden als de termijn voor het doen van de uitspraak is opgeschort in verband met de periode die de belanghebbende nodig heeft gehad voor het aanvullen van het (pro-forma) bezwaar of het herstellen van eventuele gebreken aan het bezwaarschrift.
Wel geldt ook WOZ-zaken de “redelijke termijn” om te beslissen op een bezwaar van een half jaar als beroep wordt ingesteld en de totale procedure langer dan twee jaar duurt. Deze redelijke termijn is van belang om te beoordelen of de belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor immateriële schade in verband met het lang moet wachten op een beslissing op bezwaar/beroep.
Bron 1:
Bron 2:
Bron 3:
Hoge Raad 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3173 (redelijke termijn geldt ook voor WOZ)
Bron 4:
Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:494 (verdagingsmogelijkheid)
-
Ja. De termijn voor het doen van uitspraak wordt opgeschort voor de termijn die de belanghebbende nodig heeft om te motiveren.
De opschortingstermijn begint op de dag dat de gemeente het verzoek doet om de gronden aan te vullen en loopt tot de dag waarop de gemeente de reactie van de belanghebbende heeft ontvangen of de gestelde termijn ongebruikt is verlopen. Dit betekent dat de afhandeltermijn wordt verlengd met de duur van de opschorting.
Met ingang van de dag waarop de gronden zijn ontvangen, gaat de termijn waarbinnen de gemeente uitspraak moet doen, weer lopen.
Als de belanghebbende de gronden niet aanvult binnen de gestelde termijn, gaat met ingang van de dag dat de termijn (ongebruikt) is verstreken, de termijn voor het doen van uitspraak weer lopen.
Voor uitspraken die gedaan moeten worden binnen het kalenderjaar betekent dit dat het eind van de termijn opschuift met de termijn die de belanghebbende heeft gebruikt voor het herstellen van formele gebreken. Wanneer de gemeente gebruik maakt van deze opschorting, dan is het wel nodig dat de belanghebbende vóór het einde van de termijn op de hoogte wordt gesteld.
Bron 1:
Bron 2:
Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:494 (verdaging termijn)
-
Ja. De gemeente kan de termijn waarbinnen uitspraak moet worden gedaan met zes weken verdagen.
Bron 1:
Bron 2:
Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:494
-
Ja. Van opschorting (verlenging termijn in verband met de tijd die belanghebbende nodig heeft gehad om bezwaarschrift aan te vullen of gebreken te herstellen) of van een verdaging (extra tijd die de gemeente nodig heeft voor de behandeling) moet de belanghebbende schriftelijk op de hoogte gebracht worden, voordat de beslistermijn afloopt. Wanneer de termijn verstreken is, kan deze niet meer worden verdaagd.
Bron 1:
Bron 2:
-
Ja. Verder uitstel is mogelijk wanneer de belanghebbende daarmee instemt. Het is verstandig om de afgesproken termijn goed vast te leggen.
Verder verdagen in samenspraak met een belanghebbende kan bijvoorbeeld aan de orde zijn, wanneer men wacht op een uitspraak van de rechter over dezelfde onroerende zaak voor een eerder jaar of over een vergelijkbare casus.
Bron 1:
-
Alleen het bestuursorgaan dat bevoegd is uitspraak te doen, is bevoegd de termijn voor het doen van uitspraak te verdagen. Dit is dus voor de WOZ-bezwaren de heffingsambtenaar van de gemeente. De heffingsambtenaar kan deze bevoegdheid ook mandateren.
-
Als de gemeente niet binnen de termijn uitspraak doet, dan kan de belanghebbende de gemeente schriftelijk in gebreke stellen. Wanneer de gemeente dan niet binnen twee weken uitspraak doet, is de gemeente een dwangsom verschuldigd.
Daarnaast kan de belanghebbende in beroep gaan tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, mits twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende de gemeente schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Bron 1:
Bron 2:
-
Nee. Wanneer deze situatie zich voordoet, heeft het meestal de voorkeur de WOZ-beschikking voor het lopende jaar gewoon te nemen. Hiermee voorkomt de gemeente dat belanghebbenden geconfronteerd worden met meerdere belastingaanslagen tegelijk of in ieder geval meerdere belastingaanslagen kort na elkaar. Het pas later in een jaar bekend maken van de nieuwe WOZ-waarde en toesturen van het aanslagbiljet kan ook betekenen dat belanghebbenden niet meer van alle betaaltermijnen gebruik kunnen maken. Soms moet het bedrag zelfs in één keer betaald worden.
11.3 Inhoud uitspraak
-
De heffingsambtenaar is bevoegd om de WOZ-waarde bij beschikking vast te stellen. De heffingsambtenaar is de gemeenteambtenaar die is belast met de heffing van gemeentelijke belastingen. Het college van burgemeester en wethouders van elke gemeente stelt deze heffingsambtenaar aan met een aanwijzingsbesluit. Bij samenwerking tussen gemeenten kan de aanwijzing ook gedaan worden door de uitvoeringsorganisatie en kan de heffingsambtenaar ook in dienst zijn van die uitvoeringsorganisatie of van een andere gemeente.
De heffingsambtenaar is een bestuursorgaan (volgens artikel 1:1 lid1 onderdeel a Awb). Dit betekent dat de ambtenaar handelt vanuit een eigen bevoegdheid toegekend door de wet . Dit wordt aangeduid met "geattribueerde" bevoegdheid van de heffingsambtenaar.
Bron 1:
Bron 2:
Bron 3:
Bron 4:
Gerechtshof 's-Gravenhage 18 maart 2023, ECLI:NL:GHSGR:2023:AH9232 (beschikking genomen door bevoegd orgaan.)
-
Het uitgangspunt is dat iedereen die een WOZ-beschikking op naam heeft gehad, daartegen bezwaar kan maken. Een huurder van een sociale of middenhuurwoning, kan belang hebben bij de WOZ-waarde omdat die onderdeel uitmaakt van de puntentelling voor de hoogte van de huur (zoals bepaald in het woningwaarderingsstelsel).
Maar als een huurder bezwaar maakt, terwijl er geen enkel belang bestaat bij de WOZ-waarde, dan moet het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit is het geval als de huurder door een wijziging van de WOZ-waarde op geen enkele manier in een gunstigere positie kan komen. Dan ontbreekt enig (proces)belang en is het bezwaar niet-ontvankelijk.
Een (proces)belang ontbreekt bijvoorbeeld als geen sprake is van een relatie van de WOZ-waarde met de (toegestane) huurprijs en iemand ook anderszins geen direct financieel gevolg ondervindt bij een wijziging van de WOZ-waarde. Er kunnen zich grensgevallen voordoen, denk aan een huurwoning in de vrije sector rondom de liberalisatiegrens waarbij een huurgeschil loopt over of deze woning terecht “geliberaliseerd” is. De gemeente moet hiermee zorgvuldig omgaan en bij twijfel over het belang, het bezwaar in behandeling nemen.
Belangrijk is dat het gaat hier om het procesbelang bij het maken van bezwaar. Deze belangentoets vindt dus pas plaats in de bezwaarfase, en bijvoorbeeld niet als een huurder om een WOZ-beschikking verzoekt. Overigens zal voor een huurder die enkel op zoek is naar de WOZ-waarde, een verwijzing naar het WOZ-waardeloket volstaan.
Bij de beoordeling of huurder (bewoner) recht heeft op een WOZ-beschikking, geldt enkel als voorwaarde: woonde diegene er op 1 januari. Dit is niet dezelfde toetsing van artikel 28 Wet WOZ (medebelanghebbendebeschikking). Bij de toetsing in het kader van artikel 28 moet sprake zijn van een “belang op basis van een wettelijk voorschrift”. De huurders is immers geen medebelanghebbende van de eigenaar, maar zelf belanghebbende op basis van artikel 24 lid 3 onder b Wet WOZ.
Bron 1:
Hoge Raad 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:467 (bezwaarmogelijkheid beschikking op naam)
Bron 2:
Hoge Raad 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:238 (niet-ontvankelijk indien geen belang)
Bron:
-
Nee. In de uitspraak wordt de waarde verlaagd/verhoogd, en de OZB-aanslag zo nodig overeenkomstig verminderd.
Voor een eventuele andere belanghebbende bij hetzelfde WOZ-object die zelf geen bezwaarschrift heeft ingediend, wordt de waarde en de aanslag ambtshalve verminderd en de waarde herzien. Hiervoor gelden geen drempels. Ook deze andere belanghebbenden ontvangen geen "nieuwe" WOZ-beschikking/aanslagbiljet gemeentelijke belastingen. De reden hiervoor is dat een object per tijdvak maar één waarde kan hebben.
Indien sprake is van een bezwaar of beroep voor een onroerende zaak waarbij mogelijk sprake is van een tegengesteld belang bij de verschillende belanghebbenden is het wenselijk dat beide belanghebbenden bij de procedure worden betrokken, zodat ook beide belanghebbenden een uitspraak krijgen waarin voor beiden ook dezelfde eventuele waardeverandering wordt geformaliseerd.
Bron 1:
-
Het is zorgvuldig richting belanghebbende om in de uitspraak te vermelden dat er een hoorzitting is geweest. In de praktijk is het gebruikelijk om het verslag van de hoorzitting in de uitspraak op te nemen of bij te voegen.
Als de gemeente niet is tegemoetgekomen aan een verzoek van belanghebbende om te worden gehoord (bijvoorbeeld omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond was), dan is het verplicht om dit gemotiveerd in de uitspraak te vermelden.
Als de belanghebbende niet is gehoord en ook geen verzoek heeft gedaan om gehoord te worden, dan hoeft dit niet in de uitspraak vermeld te worden.
Bron 1:
Bron 2:
Bron 3:
Bron 4:
Gerechtshof Amsterdam 30 juni 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1878
-
Ja. Een uitspraak moet zijn voorzien van een zorgvuldige en begrijpelijke motivering. Die zorgvuldigheid brengt met zich mee dat de gemeente door de belanghebbende aangevoerde argumenten gemotiveerd moet weerleggen. Dit geldt ook voor de argumenten die in een hoorzitting naar voren zijn gebracht.
Naast de juridische eisen aan de motivering is een begrijpelijke uitleg over waarom de WOZ-waarde is zoals die is, een belangrijke voorwaarde voor de acceptatie van de beslissing. Dit geldt in het bijzonder, maar niet uitsluitend, bij een afwijzing van het bezwaar.
Bron 1:
Bron 2:
Hoge Raad 19 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5545 (bewijslastverdeling)
Bron 3:
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4809 (schending motiveringsplicht)
Bron 4:
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 september 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3286 (proceskostenvergoeding vanwege motiveringsgebrek)
-
Nee. Het bezwaar maken kan niet in het nadeel van de belanghebbende werken. Alleen in het geval dat de belanghebbende zelf om een hogere waarde verzoekt, kan de waarde worden verhoogd. Vandaar dat in een procedure tegen een te hoge WOZ-waarde beoordeeld wordt of de WOZ-waarde “niet te hoog” is vastgesteld. Een beoordeling of de WOZ-waarde mogelijk te laag is, vindt niet plaats.
Een uitspraak die leidt tot een waardeverhoging bij een bepleite waardeverlaging kan alleen ontstaan in een situatie dat belanghebbenden bij dezelfde onroerende zaak een tegengesteld belang hebben en beide een procedure hebben gestart.
-
Bij uitzonderling komt het voor dat één belanghebbende bezwaar maakt tegen een te lage WOZ-waarde, terwijl een andere belanghebbende bij dezelfde onroerende zaak bezwaar maakt tegen een te hoge WOZ-waarde. De gemeente behandelt deze bezwaren bij voorkeur tegelijkertijd. Wanneer de gemeente tot de conclusie komt dat de WOZ-waarde inderdaad onjuist is, dan zal de verandering van de waarde (verhoging of verlaging) gaan gelden voor alle belanghebbenden. De ene belanghebbende wordt dan (gedeeltelijk) in het gelijk gesteld, terwijl de andere belanghebbende een wijziging van de WOZ-waarde krijgt in de andere richting dan waarom men in het bezwaar heeft verzocht. In de situatie dat de conclusie is dat de WOZ-waarde wordt verhoogd, zal de OZB-aanslag niet worden verhoogd.
Bij een dergelijk tegengesteld belang is het daarom belangrijk om de grieven van beide partijen in één procedure te behandelen en aan belanghebbende duidelijk te maken dat de gemeente dit doet. De Beleidslijn tegengesteld belang geeft aan op welke wijze meerdere belanghebbenden betrokken kunnen worden in één procedure, ook wanneer niet beide zelf bezwaar hebben gemakt of beroep hebben aangetekend.
Bron 1:
Bron 2:
Hoge Raad 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:468 (verhuurder is derde-belanghebbende)
Bron 3:
Hoge Raad 13 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1315 (derde-belanghebbende in cassatie)
Bron 4:
Hoge Raad 20 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2656 (verhoging waarde, geen naheffing 18a AWR)
-
De gemeente moet dit tweede bezwaar formeel gezien aanmerken als beroepschrift en zo snel mogelijk doorsturen naar de rechtbank. In de praktijk is het zorgvuldig om eerst contact op te nemen met de belanghebbende om een beroepsprocedure te voorkomen.
Bron 1:
Bron 2:
Hoge Raad 14 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:267
-
Nee. Als de belanghebbende vraagt om de uitspraak op bezwaar te herzien, hoeft de gemeente de brief niet door te sturen. Uit de bewoordingen van de brief moet dan wel duidelijk blijken dat het niet de bedoeling van belanghebbende is om rechtsmiddelen aan te wenden.
De reactie mag echter niet inhoudelijk behandeld worden als een “tweede bezwaar” leidend tot een “tweede uitspraak”. Er is uitsluitend ruimte voor een nadere toelichting op de uitspraak of herstel van een kennelijke fout in de uitspraak.
Bron 1:
Hoge Raad 5 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5557
-
Op het moment dat een uitspraak is gedaan op een bezwaarschrift, eindigt de behandeling van het bezwaar. Er bestaat geen mogelijkheid een tweede uitspraak op bezwaar te doen.
De gemeente kan een eventuele fout in de uitspraak wel herstellen door een besluit te nemen tot ambtshalve vermindering. Bij een kennelijke fout in de uitspraak kan op die manier de vastgestelde waarde eventueel nog worden aangepast.
Bron 1:
Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ3875
-
Bij ieder bezwaar moet de gemeente primair beoordelen of de WOZ-waarde in eerste instantie juist is vastgesteld. Wanneer dat niet het geval is, zal de WOZ-waarde door een uitspraak op bezwaar veranderen. Daarbij kan sprake zijn van een verlaging of een verhoging als belanghebbende daarom verzoekt.
Een uitspraak op bezwaar zal niet leiden tot een hogere WOZ-waarde wanneer belanghebbende verzoekt om een lagere waarde. Omgekeerd is dit ook het geval.
Bron 1:
Wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Wet waardering onroerende zaken, TK 2012/13, 33462 nr. 3
Bron 2:
Hoge Raad 20 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2656 (verhoging waarde maar geen naheffing OZB op grond van artikel 18a AWR)
-
Nee. Wanneer de onderliggende gegevens onjuist zijn maar de waarde is correct vastgesteld, kan de gemeente ermee volstaan de objectgegevens in de WOZ-administratie te veranderen. In de motivering van de uitspraak legt de gemeente wel uit waarom de fout in de objectgegevens niet heeft geleid tot een onjuiste waarde.
Zelfs als de objectgegevens waar het om gaat, direct rekenkundig zijn gebruikt in de taxatieopbouw (bijvoorbeeld de gecorrigeerde vervangingswaarde of de huurwaardekapitalisatie) kan dat aanleiding zijn de taxatieopbouw te wijzigen zonder de waarde aan te passen. Ook dan moet de gemeente in de motivering van de uitspraak uitleggen waarom ondanks de fout in de taxatieopbouw toch sprake is van een correcte waarde.
-
Een taxatierapport kan nuttig zijn als onderbouwing maar is niet in alle gevallen één op één bruikbaar voor de WOZ.
Voor de vraag hoeveel gewicht moet worden toegekend aan een taxatierapport van een makelaar dat in een bezwaarprocedure wordt overgelegd, is relevant met welk doel dit rapport is opgesteld en of het is opgesteld in overeenstemming met de waarderingsvoorschriften van artikel 17 lid 2 Wet WOZ. Belangrijk is dat dezelfde uitgangspunten, zoals het waardebegrip en waardepeildatum en toestandspeildatum, worden gebruikt.
Bron 1:
Hoge Raad 28 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4721 (voorbijgaan aan taxatierapport)
Bron 2:
Hoge Raad 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6467 (vergelijkingsobjecten op taxatierapport)