Hoofdstuk 12 - Beroep, hoger beroep en cassatie

12.1 Algemeen
-
Zowel de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) zijn van toepassing op beroepsprocedures over de WOZ-beschikking.
De Awb biedt de algemene regeling en in artikel 30 van de Wet WOZ zijn ook de bepalingen inzake beroep die zijn opgenomen in de AWR van overeenkomstige toepassing verklaard.
Op sommige punten bevat de AWR een afwijking van bepalingen in de Awb. Enkele verschillen zijn bijvoorbeeld het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in de AWR, het beroep in cassatie en de niet-openbare rechtszitting. Verder biedt de AWR mogelijkheden voor het splitsen en voegen van beroepsprocedures.
Bron 1:
-
Ja. Het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken en de Procesregeling belastingkamers gerechtshoven 2025 bevatten onder andere richtlijnen voor de behandeling van bestuursrecht- en belastingzaken bij de rechtbanken en gerechtshoven. De procesregelingen worden gepubliceerd in de Staatscourant.
Bron 1:
Bron 2:
Bron 3:
-
Op de gemeente rust de last de vastgestelde WOZ-waarde aannemelijk te maken. Dit betekent dat als de belanghebbende stelt dat de woning te hoog is gewaardeerd en de stelling motiveert op grond van bijvoorbeeld verschillen tussen de eigen woning en een vergelijkingsobject, dan rust op de gemeente de last aannemelijk te maken dat die verschillen er niet zijn, de verschillen geen invloed hebben op de waarde of dat met de verschillen voldoende rekening is gehouden en de door de gemeente vastgestelde waarde juist is.
Na afweging van alles wat de gemeente en de belanghebbende over en weer in het geding hebben aangevoerd, beoordeelt de rechter of de gemeente de vastgestelde waarde aannemelijk heeft gemaakt. De rechter betrekt daarbij ook hetgeen de belanghebbende heeft aangevoerd.
Dat “aannemelijk maken” is overigens een lichte bewijsvorm. De rechter dient ervan overtuigd te worden dat het waarschijnlijk is dat de feiten juist zijn. Dat houdt in dat niet elke twijfel daarover uitgesloten hoeft te zijn. Het is geen volledig bewijs, maar een lichtere vorm van bewijs dan bijvoorbeeld “doen blijken”, waarbij feiten volledig moeten worden bewezen, oftewel overtuigend moeten worden aangetoond.
Indien de rechter oordeelt dat de gemeente de vastgestelde waarde aannemelijk heeft gemaakt, is het beroep voor wat betreft de vastgestelde waarde ongegrond. Heeft de gemeente de waarde niet aannemelijk gemaakt en de belanghebbende diens voorgestane waarde wél, dan volgt de rechter de belanghebbende.
Wanneer de rechter van mening is dat geen van beide partijen de waarde aannemelijk hebben gemaakt, kan de rechter de waarde “in goede justitie” (schattenderwijs) vaststellen. In uitzonderingsgevallen kan de rechter de zaak terugwijzen naar de gemeente om opnieuw uitspraak te doen.
Bron 1:
Hoge Raad 19 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5545 (bewijslastverdeling)
Bron 2:
Hoge Raad 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AO0656 (bewijslastverdeling)
Bron 3:
Hoge Raad 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300 (Oostflakkee-arrest, drietrapsraket)
Bron 4:
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch Hof Den Bosch 15 juni 2012
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW9025 (in de eerste trap wel meenemen wat belanghebbende stelt)Bron 5:
Hoge Raad 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:571 (wie stelt moet, bij betwisting, bewijzen)
-
De vrije bewijsleer houdt in dat de bestuursrechter beschikt over een aanzienlijke mate van vrijheid bij de selectie en waardering van hetgeen als bewijs is aangedragen. De bewijslastverdeling in WOZ-procedures komt erop neer dat de rechter veel gewicht toekent aan:
- de onderbouwende gegevens zoals het taxatieverslag of het taxatierapport dat voor de procedure is opgesteld;
- de verklaringen van de gemeente;
- het feit dat de gemeente aantoont er alles aan te hebben gedaan om tot een goede taxatie te komen en dit ook goed voor het voetlicht brengt;
- het feit dat de gemeente zorgvuldig met de belanghebbende is omgegaan, bijvoorbeeld dat de belanghebbende voldoende in staat is gesteld zich een oordeel te vormen over de onderbouwende gegevens;
- de verklaringen van de belanghebbende;
- de onderbouwende documentatie van de belanghebbende; en
- of de belanghebbende de gemeente (voorafgaande aan de beroepsfase) in staat heeft gesteld zich een juist oordeel te vormen (bijvoorbeeld juiste inlichtingen heeft verstrekt en/of gelegenheid heeft gegeven het object van binnen te bezichtigen).
-
Ja. Als zowel de gemeente als de belanghebbende de door hun voorgestane waarden onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt, kan de rechter de waarde in goede justitie vaststellen.
De Hoge Raad acht het niet geoorloofd om beide standpunten ongemotiveerd te middelen. De rechter zal de vastgestelde waarde in de uitspraak moeten motiveren. Daarbij moet wel in acht moet worden genomen dat waardebepaling in goede justitie zich, volgens de Hoge Raad, slechts in beperkte mate voor motivering leent.
Bron 1:
Hoge Raad 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9493 (niet altijd het gemiddelde)
Bron 2:
Hoge Raad 15 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9136 (woonark, beperkte motivering bij waardebepaling in goede justitie)
-
Ten aanzien van economische veroudering (als onderdeel van de correctie voor functionele veroudering) heeft de Hoge Raad de bewijslast bij de belanghebbende neergelegd. Ten aanzien van technische veroudering gelden de normale regels omtrent stelplicht en bewijslast.
Deze verdeling vloeit voort uit het uitgangpunt dat de bewijslast op de partij rust die het beste is toegerust om het bewijs te leveren. Bij de economische veroudering is dat de belanghebbende terwijl bij de technische veroudering dit de gemeente is.
Bron 1:
Hoge Raad 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1818 (economische veroudering)
Bron 2:
Hoge Raad 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1671 (technische veroudering)
Bron 3:
Gerechtshof Den Haag 31 juli 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1383 (verlenging levensduur en restwaarde aannemelijk gemaakt)
-
De hoofdregel is dat het aan de gemeente is om de waarde, inclusief de omvang van de waarderingsuitzonderingen, zoals de uitzondering voor bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, aannemelijk te maken. Dit hoort bij de zorgvuldige voorbereiding van een besluit.
Bij waarderingsuitzonderingen maar ook bij waardedrukkende factoren, zoals vervuiling of veroudering, kan het zijn dat de stel- en bewijslast bij belanghebbende ligt wanneer die zich hierop beroept of als het gaat om informatie waar de gemeente niet over kan beschikken en de belanghebbende deze informatie eerder niet heeft verstrekt. Belanghebbende is in dat geval het beste toegerust om deze informatie te verstrekken.
Bron 1:
Bron 2:
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 december 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7648
-
Ja. De belanghebbende kan de belastingrechter laten toetsen of de gemeente juist geoordeeld heeft over:
- het ontbreken van een adequate motivering (al komt dit in de WOZ nauwelijks voor gezien de lage motiveringseis aan bezwaarschriften);
- de termijnoverschrijding;
- de verschoonbaarheid van verzuimen;
- de vraag of belanghebbende een belang heeft.
Verder kan de belastingrechter toetsen of de gemeente een voldoende redelijke termijn heeft gesteld om het verzuim van vormen te herstellen en of de gemeente wel gewezen heeft op de gevolgen van overschrijding van deze termijn.
Bron 1:
-
Ja. Het beroepschrift is ontvankelijk als dit tijdig door de belanghebbende is ingediend en aan de overige ontvankelijkheidseisen voldoet. Partijen zijn vervolgens vrij om in de beroepsprocedure feiten en standpunten aan te voeren die in de bezwaarprocedure niet aan de orde zijn geweest.
In het beroepschrift kan ook sprake zijn van een ander, bijvoorbeeld verdergaand, standpunt over de waarde of de afbakening. Een dergelijke standpuntwijziging is ook binnen een lopende beroepsprocedure mogelijk, zolang het niet in strijd is met de goede procesorde. Dat betekent dat de gemeente in de gelegenheid moet zijn geweest daarop een adequate reactie te formuleren. Een standpuntwijziging ter zitting, is over het algemeen in strijd met de goede procesorde.
Bron 1:
Hoge Raad 7 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2310 (standpuntwijziging inspecteur en vertrouwensbeginsel)
Bron 2:
Rb. Oost-Brabant 28 april 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:2028 (standpuntwijziging ter zitting door eiser)
-
Ja. De Wet WOZ bepaalt dat jaarlijks een beschikking wordt genomen. Ook is het belangrijk dat jaarlijks gemeentelijke belastingaanslagen worden opgelegd. Hiermee voorkomt de gemeente dat de belastingschuld van de belanghebbende oploopt, mogelijk zonder dat iemand zich daarvan bewust is. Daarom verdient het de voorkeur om ook bij een lopende (bezwaar- of) beroepsprocedure de nieuwe WOZ-beschikking binnen de reguliere termijn te nemen, maar hierover wel helder te communiceren met de belanghebbende.
De uitkomst van de beroepsprocedure tegen de beschikking van een voorgaand jaar kan wel aanleiding zijn om de waarde en de aanslagen ambtshalve dit jaar te verminderen als die nog niet onherroepelijk vaststaat. Door bijvoorbeeld het in overleg indienen van een pro-forma bezwaar voor de nieuwe beschikking, kan een dergelijke ambtshalve aanpassing van de WOZ-waarde aan een gerechtelijke uitspraak van een voorgaand jaar ook nog worden gedaan buiten de reguliere bezwaartermijn.
Eventueel kan ook in overleg met belanghebbende worden afgesproken dat voor het nieuwe jaar nog geen WOZ-beschikking wordt genomen en dat de uitspraak van de rechter wordt afgewacht. Op die manier is de belanghebbende in ieder geval op de hoogte dat er sprake is van een belastingverplichting.
-
Een belanghebbende kan beroepen aantekenen tegen het niet tijdig doen van een uitspraak. Dit kan wel pas nadat twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
De gemeente blijft verplicht om (zo snel mogelijk) uitspraak te doen op het bezwaar en deelt de uitspraak direct mede aan zowel de belanghebbende als de rechtbank. Als intussen uitspraak is gedaan, heeft beroep tegen het niet tijdig doen van de uitspraak mede betrekking op de uitspraak die de gemeente in de hoofdzaak heeft gedaan. De uitspraak op bezwaar kan als bijlage bij het verweerschrift worden gevoegd.
Is tijdens de behandeling van het beroep over het niet tijdig doen van de uitspraak nog geen uitspraak op het bezwaar gedaan, dan oordeelt de rechter uitsluitend over de hoogte van een eventueel gevorderde dwangsom en geeft de gemeente een aanvullende termijn om uitspraak te doen over de WOZ-waarde. Aan die aanvullende termijn kan de rechter een nieuwe dwangsom koppelen.
Bron 1:
Bron 2:
Bron 3:
-
Bij een beroep tegen het niet tijdig beslissen doet de rechter uitspraak binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen, tenzij de rechter een zitting nodig acht. In dat geval volgt een versnelde behandeling en doet de rechter binnen dertien weken uitspraak.
Bron 1:
-
Als het beroep gegrond is, zal de rechter bepalen dat de gemeente binnen twee weken alsnog uitspraak doet op het bezwaar. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechter een andere termijn dan twee weken bepalen. De rechter stelt desgevraagd ook de dwangsom vast die de gemeente verbeurt volgens artikel 4:17 van de Awb. De dwangsom is een bedrag voor elke dag dat de gemeente in gebreke blijft de uitspraak van de rechter na te leven.
Op het moment dat de dwangsom gaat lopen, kan de belanghebbende ook direct beroep instellen tegen de juistheid van de WOZ-beschikking.
Bron 1:
Artikel 4:17 Awb in samenhang met artikel 8:55 b t/m d Awb
Bron 2:
Artikel 6:12 lid 2 Awb (direct beroep)
Bron 3:
Hoge Raad 6 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:1 (ook oordeel over dwangsom als intussen uitspraak is gedaan)
-
Nee. Op grond van artikel 4:17 Awb is een dwangsom slechts verschuldigd bij het niet tijdig nemen van een beschikking op aanvraag. In het geval van de initiële WOZ-beschikking volgens artikel 22 Wet WOZ, is geen sprake van een beschikking op aanvraag maar van een ambtshalve door de heffingsambtenaar te nemen beschikking.
De beschikking voor een nieuwe belanghebbende (artikel 26) en de medebelanghebbendebeschikking (artikel 28) kunnen wel beschikkingen op aanvraag zijn. Uit de memorie van toelichting bij de Wet WOZ blijkt dat artikel 28 de regeling bevat om voor belanghebbenden die nog geen afschrift hebben gekregen van een mede tegenover hen genomen waardevaststelling, alsnog de mogelijkheid van bezwaar en beroep te openen. Aan een medebelanghebbendebeschikking van artikel 28 gaat dus de ambtshalve beschikking vooraf. Er kan dus nooit sprake zijn van “niet-tijdigheid” van de medebelanghebbendebeschikking, zolang de WOZ-beschikking op grond van artikel 24 van de Wet WOZ nog niet genomen is.
Bron 1:
Bron 2:
Hof Arnhem-Leeuwarden 30 september 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7474
-
De jaarlijkse ambtshalve genomen WOZ-beschikking van artikel 24 Wet WOZ is geen besluit op aanvraag.
Een verzoek om een WOZ-taxatiegegevens (het taxatieverslag of een ander informatieverzoek) geldt ook niet als een besluit op aanvraag. Ook een verzoek om proceskostenvergoeding is geen afzonderlijk besluit (op aanvraag) want deze hangt altijd samen met de uitspraak op het WOZ-bezwaar zelf.
Wel een besluit op aanvraag is de nieuwe belanghebbende beschikking uit artikel 26 Wet WOZ en de medebelanghebbendebeschikking uit artikel 28 Wet WOZ, wanneer men hierom verzoekt. Ook een verzoek om ambtshalve vermindering is een besluit op aanvraag, ook al is het besluit zelf niet voor bezwaar vatbaar. Een verzoek om op grond van artikel 18a AWR belastingen te verminderen na een verlaging van de WOZ-waarde, is eveneens een besluit op aanvraag.
Bron 1:
Hoge Raad 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:844 (verzoek om taxatiegegevens, artikel 81 RO)
Bron 2:
Hoge Raad 24 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:748 (verzoek om proceskostenvergoeding)
Bron 3:
Hoge Raad 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:134 (verzoek om ambtshalve vermindering)
Bron 5:
Hoge Raad 19 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:614 (verzoek om vermindering belastingen na verlaging WOZ-waarde)
-
Ja. Zowel de gemeente als de belanghebbende kan tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep instellen bij het gerechtshof.
Bron 1:
-
De belanghebbende kan zelf beroep in cassatie instellen tegen de uitspraak van het gerechtshof. Namens de gemeente is alleen het college van burgemeester en wethouders bevoegd om beroep in cassatie in te stellen. Het college kan de heffingsambtenaar, een andere gemeenteambtenaar of een derde machtigen om namens het college de cassatieprocedure te voeren. Ook mandaat is mogelijk.
Bron 1:
Bron 2:
Hoge Raad 7 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3824 (cassatieberoep door onbevoegd persoon)
Bron 3:
Hoge Raad 8 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7696 (cassatieberoep niet ingesteld door of namens B&W)
-
In beroepsprocedures over de WOZ-waarde kunnen zowel de belanghebbende (bijvoorbeeld een inwoner) als de gemeente een hoger beroep instellen als ze het niet eens zijn met de uitspraak van de rechtbank. “Incidenteel hoger beroep” is een specifiek juridisch instrument dat kan worden ingezet als reactie op een hoger beroep dat door de andere partij is ingesteld maar men het zelf ook niet eens in met onderdelen van de uitspraak van de rechtbank.
Het incidentele hoger beroep biedt de partij die eerst geen hoger beroep had ingesteld een mogelijkheid om alsnog een deel van de uitspraak aan te vechten, zonder dat ze daarvoor zelf een principaal hoger beroep hoeven in te dienen. Het incidentele hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken nadat het gerechtshof de gronden van het hoger beroep aan de andere partij heeft verzonden.
Bron 1:
12.2 Griffierechten
-
Ja. De bedragen die hiermee gemoeid zijn, staan genoemd in de Algemene wet bestuursrecht. Voor natuurlijke personen geldt een lager tarief dan voor niet-natuurlijke personen (bedrijven). Als een bedrijf namens een natuurlijke persoon beroep instelt, dan geldt het tarief voor natuurlijke persoon.
Bron 1:
-
Het griffierecht moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of ter griffie zijn gestort binnen vier weken na de dag dat de griffier de mededeling heeft verstuurd dat het griffierecht is verschuldigd.
Bron 1:
-
In dat geval verklaart de rechter het beroepschrift niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
Bron 1:
12.3 Bevoegdheden tijdens de procedure van beroep, hoger beroep en cassatie
-
Ja. De heffingsambtenaar is het bestuursorgaan dat de beschikking genomen heeft en daarom bevoegd de procedure voor de gemeente te voeren. Deze bevoegdheid heeft de heffingsambtenaar verkregen door middel van attributie.
De heffingsambtenaar kan deze bevoegdheid mandateren aan een ander. De persoon waaraan mandaat is verleend om beschikkingen te nemen dan wel de persoon waaraan mandaat is verleend om uitspraak te doen op bezwaar, kan bijvoorbeeld namens de heffingsambtenaar de zaak in beroep behandelen. De heffingsambtenaar kan ook iemand machtigen om de beroepsprocedure te voeren.
Alleen de heffingsambtenaar is bevoegd om namens de gemeente hoger beroep in te stellen (hoewel ook die bevoegdheid gemandateerd kan worden, en machtiging ook mogelijk is).
Bron 1:
Bron 2:
Bron 3:
Gerechtshof Den Haag 25 januari 2005, ECLI:NL:GHSGR:2005:AT4653 (artikel 10:3 lid 3 Awb ziet niet op beroep)
-
Het gerechtshof behandelt de zaak in volle omvang, in die zin dat het gerechtshof de juistheid van de beschikking volledig kan toetsen. Het gerechtshof moet daarbij wel binnen de standpunten van partijen in hoger beroep blijven.
Bij deze behandeling worden ook voor het eerst in hoger beroep aangevoerde feiten betrokken die de belanghebbende heeft ingebracht, en een eventueel nader taxatierapport of nadere onderbouwing die de gemeente heeft ingebracht.
-
Bedrijven, bestuursorganen en beroepsmatige rechtsbijstandverleners zijn verplicht om in cassatie digitaal te procederen. Dat gebeurt via het webportaal van de Hoge Raad. Daarvoor is eHerkenning niveau 3 of een advocatenpas nodig.
Belanghebbenden die natuurlijke personen zijn, kunnen ook niet-digitaal cassatieberoep instellen als zij zelf procederen. Een gemachtigde namens een natuurlijk persoon, moet wel digitaal procederen.
Bron 1:
Website Hoge Raad: Cassatieprocedure in belastingzaken
-
Nee. Op de belanghebbende rust in de beroepsfase geen verplichting meer om inlichtingen te verstrekken aan de heffingsambtenaar, de taxateur of de betrokken medewerker. De achtergrond daarvan is dat de belanghebbende in de beroepsfase niet kan worden gedwongen mee te werken aan de bewijsvoering door de gemeente.
Ondanks dat er geen verplichting is, mag de gemeente belanghebbende wel om medewerking verzoeken. Het is dan van belang dat de gemeente de belanghebbende erop wijst dat het diegene vrij staat om geen medewerking meer te verlenen en dat deze afspraak schriftelijk wordt vastgelegd.
De jaarlijkse waardebepaling kan ertoe leiden dat de gemeente moet controleren dat de gebruikte gegevens correct zijn. Voor de nieuwe herwaardering kan het nodig zijn dat een medewerker het pand betreedt of inlichtingen vraagt. In dat geval moet die medewerker wel duidelijk maken dat de bevindingen niet worden gebruikt voor de lopende beroepsprocedure en niet meer kunnen uitwerken in het nadeel van de belanghebbende.
Het is overigens beter dat de gemeente voorkomt dat men in de beroepsfase nog feiten moet verzamelen. Het is belangrijk de feiten beschikbaar te hebben voordat de beschikking wordt genomen. De gemeente kan deze feiten dan in de bezwaarfase eventueel controleren en aanvullen, voor zover deze informatie voorafgaand aan de beschikking nog niet verzameld was. Mocht het verkrijgen van informatie op problemen stuiten, kan de gemeente in deze fase een informatiebeschikking nemen.
Bron 1:
Hoge Raad 10 februari 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3761 (beperking onderzoeksbevoegdheden na beroep)
Bron 2:
Gerechtshof Amsterdam 30 juni 1999, ECLI:NL:GHAMS:1999:AA8096 (bij opname woning in beroep niet gewezen op gevolgen)
Bron 3:
Hoge Raad 6 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8860 (toestemming belanghebbende)
-
Ja. De gemeente mag in (hoger) beroep nieuwe feiten inbrengen ter ondersteuning van standpunten en onderbouwing van de waarde, zolang het tijdig wordt ingebracht en de belanghebbende daarop voldoende adequaat kan reageren. Dit geldt ook voor de belanghebbende.
12.4 Processtukken
-
Binnen vier weken na de dag waarop de griffier van de rechtbank de gronden van het (gemotiveerd) beroepschrift aan de gemeente gestuurd heeft, moet de gemeente de stukken indienen die op de zaak betrekking hebben. De gemeente kan ook een verweerschrift indienen. Indien de rechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in. Op verzoek kan de rechter deze termijnen verlengen.
De omstandigheid dat een belanghebbende zelf al over het op de zaak betrekking hebbend stuk beschikt, ontslaat de heffingsambtenaar niet van de verplichting om dat stuk aan de rechter te zenden. Aanvullende stukken mogen door beide partijen tot uiterlijk 10 dagen voor de zitting worden ingediend.
Bron 1:
Bron 2:
Bron 3:
Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316 (reikwijdte zaakstukken WOZ, BLACK BOX-arrest)
Bron 4:
Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1319 (belanghebbende beschikt zelf over stuk, toch overleggen)
-
De “op de zaak betrekking hebbende stukken” (zaakstukken) zijn alle bij de totstandkoming van het besluit en in de bezwaarfase zijn gewisseld, zoals het aanslagbiljet, het bezwaarschrift en ontvangstbevestiging en alle correspondentie en gewisselde stukken.
Het zijn ook alle stukken die de heffingsambtenaar ter beschikking staan of hebben gestaan en van enig belang kunnen zijn voor de beslechting van de geschilpunten. Ook stukken die niet daadwerkelijk zijn gebruikt ter onderbouwing van de waarde, zijn in beginsel zaakstukken en moeten worden overgelegd. Ook in elektronische vorm vastgelegde gegevens kunnen, voor zover ze raadpleegbaar zijn, zaakstukken zijn als hierom wordt verzocht.
Voorbeelden van zaakstukken zijn de secundaire objectkenmerken (uit het taxatiemodel), grondstaffels, de indeling in waardegebieden, waarden van objectdelen van de onroerende zaak en van vergelijkingsobjecten, andere informatie over verkoopgegevens en vergelijkingsobjecten zoals resultaten van de marktanalyse. Een gegeven dat er niet is, kun je ook niet verstrekken. Het hele taxatie- of softwaremodel is geen op de zaak betrekking hebbend stuk.
Als een door het bestuursorgaan genomen besluit geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces en de belanghebbende de juistheid van de bij dat geautomatiseerde proces gemaakte keuzes en van de daarbij gebruikte gegevens en aannames wil controleren en zo nodig gemotiveerd betwisten, moet het bestuursorgaan zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van die keuzes, aannames en gegevens.
Hoewel artikel 7:4 Awb voorschrijft dat stukken in de bezwaarfase voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage worden gelegd, volgt uit artikel 40 lid 2 Wet WOZ dat (taxatie)gegevens die ten grondslag liggen aan de WOZ-waarde op verzoek moeten worden toegezonden.
Bron 1:
Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672 (elektronische zaakstukken)
Bron 2:
Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316 (reikwijdte zaakstukken WOZ, BLACK BOX-arrest))
Bron 3:
Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052 (toezendplicht)
Bron 4:
Hoge Raad 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1880 (ontbrekende zaakstukken, geen proceskosten vanwege werkafspraken)
Bron 5:
Hoge Raad 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106 (proceskostenvergoeding vanwege benadeling door gebrek aan informatie)
-
Het doel is het creëren van een gelijke procespositie van partijen, het waarborgen dat een procedure wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die de belastingheffer ter beschikking staan of hebben gestaan. De belanghebbende wordt zo in staat gesteld zich over deze stukken uit te laten en de rechter kan een oordeel vellen op basis van alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
-
In artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat als een partij niet voldoet aan de verplichting om inlichtingen te geven, stukken over te leggen of mee te werken aan een onderzoek de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken kan die de rechter geraden voorkomen. Dit geldt ook in de WOZ.
Dit kan zijn een veroordeling in de proceskosten en vergoeding van het griffierecht, terugwijzing, maar het kan ook inhoudelijke gevolgen hebben, bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag of de waarde aannemelijk is gemaakt. Eventueel kan een gebrek worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 Awb als de belanghebbende niet is benadeeld.
Bron 1:
Bron 2:
Gerechtshof Den Haag 9 januari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:17 (proceskostenvergoeding vanwege niet verstrekken alle zaakstukken)
Bron 3:
Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052 (proceskostenvergoeding door ontbrekende stukken, toezendplicht)
-
Het verweerschrift biedt de gemeente de mogelijkheid om de vastgestelde waarde nader te onderbouwen. De gemeente moet het verweerschrift dan ook benutten om alle verzamelde gegevens en informatie voor het voetlicht te brengen. Het doel daarbij is de rechter overtuigen van de juistheid van de vastgestelde waarde. Een volledig verweerschrift waarmee inzicht wordt gegeven in de keuzes, aannames en de gebruikte gegevens, is belangrijk voor een goede procesgang. Een taxatierapport kan onderdeel uitmaken van het verweerschrift. Ook de consistentie en verhouding met andere objecten kunnen in het verweerschrift worden toegelicht. Dit laatste gebeurt veelal in de vorm van een matrix.
De heffingsambtenaar moet verder een oordeel geven over de feiten die de belanghebbende heeft gesteld en over de argumenten die deze daarvoor heeft aangevoerd. Als de heffingsambtenaar die feiten en argumenten betwist, zal deze duidelijk moeten weergeven hoe de feiten zijn en tegenargumenten tegen de stelling van belanghebbende moeten aanvoeren. Als de feiten niet worden weersproken, worden deze als vaststaand aangenomen.
De heffingsambtenaar moet ook duidelijk maken welke beslissing de rechter moet nemen. Als de belanghebbende in de bezwaarfase niet voldaan heeft aan het verzoek om inlichtingen te verstrekken of geweigerd heeft toegang tot het object te verlenen, is het zinvol om dit ook in het verweerschrift op te nemen. De rechter kan deze informatie betrekken bij het doen van de uitspraak.
Wanneer daar aanleiding voor is, moet in (hoger) beroep ook verweer gevoerd worden tegen het verzoek om vergoeding van de gemaakte proceskosten.
-
Ja. De gemeente mag in het verweerschrift in aanvulling op of als wijziging van de eerdere onderbouwing, ook niet eerder genoemde verkoopcijfers van woningen naar voren brengen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de gronden van het beroep van belanghebbende.
Het is voor de acceptatie van de WOZ-waarde wel van belang zoveel mogelijk te voorkomen dat de belanghebbende in de procedure van beroep met nieuwe verkoopcijfers wordt geconfronteerd. De gemeente doet er goed aan in een overleg voorafgaande aan de procedure de belanghebbende kennis te laten nemen van de nadere onderbouwing.
Bron 1:
Bron 2:
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4317 (heffingsambtenaar mag waarde met nieuwe of andere gegevens onderbouwen)
-
Ja. De gemachtigde mag in het beroepschrift een ander standpunt innemen dan in de bezwaarschrift. Een standpuntwijziging die pas voor het eerst ter zitting of binnen de tiendagentermijn vóór de zitting plaatsvindt, wordt in beginsel in strijd met de goede procesorde geacht. Dit geldt ook voor het tegelijkertijd innemen van tegenoverstelde standpunten.
Ook de gemeente mag in het verweerschrift een ander standpunt innemen, dan in de uitspraak op bezwaar. Dit is geoorloofd als de gemeente in de bezwaarfase een onjuist standpunt heeft ingenomen. Hiervan kan sprake zijn als de belanghebbende in de beroepsprocedure nieuwe argumenten en feiten naar voren brengt. De belanghebbende moet voldoende de gelegenheid hebben om op het nieuwe standpunt van de gemeente te reageren.
Bron 1:
Rechtbank Oost-Brabant 2 mei 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:2149 (standpuntwijziging ter zitting)
Bron 2:
Rechtbank Noord-Nederland 31 januari 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:322 (waarde te hoog én te laag)
Bron 3:
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 november 2018, ECLI:2018:9737
-
De conclusie van repliek is een antwoord van de belanghebbende op het verweerschrift van de gemeente. De conclusie van dupliek is het antwoord van de gemeente op de conclusie van repliek.
Wanneer de gemeente tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gaat, is dat omgedraaid. De gemeente geeft dan de conclusie van repliek en de belanghebbende de conclusie van dupliek.
Het gaat hier om stukken die door de rechter als zodanig zijn aangemerkt.
-
Dit gebeurt in meer gecompliceerde gevallen waarbij de feiten niet zonder meer vaststaan, of in gevallen waarin de belanghebbende pas uit het verweerschrift het standpunt verneemt van de heffingsambtenaar of het ten opzichte van de bezwaarfase gewijzigde standpunt. De rechtbank of het gerechtshof kan belanghebbende de gelegenheid geven een conclusie van repliek in te dienen. De belanghebbende (of de gemeente) kan ook zelf verzoeken om een conclusie van repliek te mogen indienen.
Met de conclusie van dupliek is de schriftelijke voorbereiding op de mondelinge behandeling ter zitting afgerond.
Bron 1:
Bron 2:
Hoge Raad 15 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:866 (geen vergoeding voor een door belanghebbende zelf als repliek aangemerkt stuk)
-
Partijen kunnen een nader stuk nog tot tien dagen voor de zitting indienen. Deze gegevens kunnen eventueel ook in de pleitnota worden verwerkt, mits de andere partij hiertegen geen bezwaar heeft.
Bij de beslissing of een partij de gelegenheid moet krijgen bewijsstukken ter zitting alsnog te overleggen, zal door de rechter een afweging moeten plaatsvinden van enerzijds het belang dat die partij heeft bij het overleggen van die stukken en de redenen waarom dit niet in een eerdere fase van de procedure is gedaan, en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang.
Bron 1:
12.5 Zitting
-
Het verschijnen ter zitting is geen wettelijke verplichting, maar de zitting geeft belanghebbende de gelegenheid te reageren op hetgeen de gemeente naar voren brengt. Ook wanneer de belanghebbende niet op de zitting verschijnt, doet de rechter een uitspraak waarin de standpunten van beide partijen worden gewogen.
-
Ja. Van een wettelijke verplichting is geen sprake, maar van een heffingsambtenaar mag worden verwacht dat diegene zelf of een andere afgevaardigde namens de gemeente op de zitting verschijnt. In het kader van een zorgvuldige procesvoering is het belangrijk dat de gemeente verschijnt. Daarnaast getuigt het van respect jegens de rechterlijke macht en de belanghebbende.
De belanghebbende kan tijdens de zitting argumenten naar voren brengen die de gemeente adequaat moet weerleggen. Ook kan de rechter nog nadere vragen hebben aan de gemeente.
-
De heffingsambtenaar, of degene die gemandateerd of gemachtigd is, woont de zitting bij. Het is mogelijk dat de vertegenwoordiger van de gemeente een adviseur meeneemt, bijvoorbeeld een taxateur. Deze (al-dan-niet externe) taxateur hoeft in dat geval niet ook gemachtigd te zijn.
Ook de belanghebbende kan zelf de zitting bijwonen en eventueel een vertegenwoordiger meenemen. Namens belanghebbende kan ook een gemachtigde naar de zitting komen.
-
Nee. Zittingen in belastingprocedures zijn niet-openbaar en vinden in beginsel met gesloten deuren plaats. Dit geldt ook voor WOZ-procedures, omdat de AWR van toepassing is verklaard in de Wet WOZ.
De rechter heeft de bevoegdheid om, voor zover de belangen van partijen niet worden geschaad, te bepalen dat de zitting openbaar is.
Bron 1:
-
De pleitnota of pleitnotitie is een schriftelijk weergave van hetgeen men in de zitting naar voren wil brengen. De pleitnota verwijst naar en ondersteunt de eerder ingediende stukken.
De wet verplicht dit niet, en het is in heel veel gevallen ook niet nodig bij geschillen over WOZ-waarden. De rechter streeft naar een efficiënte inzet van beperkte (zittings)tijd, en het voorlezen van pleitnota’s die niets nieuws brengen past daarin niet. Enkel in complexe zaken of bijzondere gevallen kan een pleitnota een nuttige bijdragen leveren.
Een pleitnota kan op de zitting worden uitgereikt aan de rechter(s), de griffier en de andere partij, maar kan ook voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank of het gerechtshof worden toegestuurd.
-
Dat kan in beginsel wel, maar de wederpartij mag niet geschaad worden in diens processuele positie. Daarvan kan sprake zijn wanneer een van de partijen ter zitting wordt overrompeld door nieuwe feiten en juridische uitgangspunten. Die partij heeft dan immers geen mogelijkheid meer om daartegen een verweer voor te bereiden.
Als partijen van mening zijn dat zij door nieuwe feiten of standpunten overvallen worden en daarop niet adequaat kunnen reageren, dan moeten ze dat aangeven aan de rechter. De rechter zal dan moeten nagaan of de processuele positie van een partij benadeeld is.
Een standpuntwijziging van belanghebbende ter zitting is in strijd met de goede procesorde. Ook als de heffingsambtenaar nadere feiten eerder naar voren had kunnen brengen (in de bezwaarfase, in het beroepschrift of in het verweerschrift), kan de rechter deze buiten beschouwing laten (tardief verklaren). Het is ook mogelijk dat de zitting wordt verdaagd, zodat partijen de gelegenheid hebben ingebrachte nadere informatie te bestuderen.
Bron 1:
Rb. Oost-Brabant 28 april 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:2028 (standpuntwijziging ter zitting)
Bron 2:
Gerechtshof Den Haag 9 juni 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1010 (gemakkelijk te doorgronden stelling ter zitting is niet te laat)
Bron 3:
Gerechtshof Arnhem Leeuwarden 6 november 2018, ECLI:2018:9737 (strijd met goede procesorde bij stelling waarde te hoog én te laag )
-
Nee. De rechter kan er, eventueel na verzoek door de ambtenaar, bij de belanghebbende wel op aandringen dat deze het de gemeentemedewerker toestaat om de woning van binnen op te nemen. Als de belanghebbende dit dan blijft weigeren, kan dit gevolgen hebben voor de verdeling van de bewijslast en daarmee voor de uitspraak van de rechter.
12.6 Compromis in de beroepsfase
-
Ja. Bij het sluiten van een compromis voorafgaand aan de zitting wordt de WOZ-beschikking door de heffingsambtenaar gewijzigd, waarbij kan worden afgesproken dat de belanghebbende het beroepschrift intrekt.
-
Ja. De rechter kan partijen hiertoe uitnodigen. De ambtenaar die namens de gemeente aanwezig is, moet wel bevoegd zijn om de waarde nader te kunnen vaststellen. Rechters zien daarom graag dat zo'n bevoegde persoon op de zitting verschijnt. Wanneer een compromis is gesloten, wordt de WOZ-beschikking gewijzigd en de belanghebbende trekt het beroepschrift in, of de rechter doet uitspraak met inachtneming van hetgeen partijen zijn overeengekomen.
12.7 Cassatieberoep
-
Ja. De mondelinge uitspraak wordt dan vervangen door een schriftelijke uitspraak. Dit gebeurt binnen zes weken na de dag waarop de griffier van de Hoge Raad aan het gerechtshof heeft meegedeeld dat beroep in cassatie is ingesteld tegen de uitspraak.
Bron 1:
-
Ja. Het college van burgemeester en wethouders, en niet de heffingsambtenaar, is bevoegd om een beroepschrift in cassatie in te dienen. Indien de bevoegdheden ter zake van de cassatieprocedure op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen aan een (orgaan van een) samenwerkingsverband zijn overgedragen, is dat orgaan bevoegd en de procederende partij.
Men moet zich ervan bewust zijn dat de cassatieprocedure geen derde feitelijke instantie is zoals die bij rechtbank en gerechtshof. De cassatieprocedure kent beperkingen, en eigen formaliteiten en bijzonderheden. Het is belangrijk dat een beroepschrift in cassatie deskundig wordt opgesteld teneinde de rechtsvraag helder voor het voetlicht te krijgen.
Bron 1:
Bron 2:
Hoge Raad 25 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7156 (cassatieberoep ingesteld door onbevoegde)
Bron 3:
Hoge Raad 1 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3092 (heffingsambtenaar niet bevoegd om cassatieberoep in te stellen)
-
De Hoge Raad toetst de uitspraak van het gerechtshof niet volledig. Dat wil onder meer zeggen dat de Hoge Raad de door het gerechtshof vastgestelde feiten niet meer zelf onderzoekt. De Hoge Raad toetst of sprake is van schending van het recht of van verzuim van vormen. De Hoge Raad toetst daarbij of de Wet WOZ, de daarop gebaseerde uitvoeringsvoorschriften of andere rechtsregels, juist zijn uitgelegd en toegepast en controleert of het gerechtshof op basis van de feiten de juiste conclusie heeft getrokken. De Hoge Raad doet deze toetsing echter alleen op basis van de in het cassatieberoep aangevoerde gronden of klachten.
Van een vormverzuim is bijvoorbeeld sprake als het gerechtshof de uitspraak onbegrijpelijk of onvolledig heeft gemotiveerd of wanneer gebreken in de rechtsgang worden geconstateerd.
Bron 1:
-
Ja. In de wet is bepaald dat het beroepschrift in cassatie door een advocaat wordt bepleit. Partijen kunnen dat niet zelf doen. Pleiten door een advocaat bij de Hoge Raad gebeurt slechts bij hoge uitzondering.
Bron 1:
-
De gemeente kan binnen acht weken na de dag van verzending van het beroepschrift door de griffie van de Hoge Raad, een verweerschrift indienen of incidenteel beroep in cassatie instellen. De Hoge Raad kan een verlenging van de termijn toestaan, maar doet dat alleen in uitzonderlijke gevallen.
Bron 1:
-
Ja. De actuele bedragen die gemoeid zijn met de verschillende procedures, staan vermeld op de website van de rechterlijke macht.
Bron 1:
-
Ja. Deze algemene bepalingen zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor bezwaar en beroep, en zijn van overeenkomstige toepassing als hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld, met uitzondering van artikel 6:12.
Bron 1:
12.8 Vergoeding van kosten bij bezwaar en beroep
-
Ja. De gemeente is hiertoe verplicht onder de volgende cumulatieve voorwaarden:
- de belanghebbende verzoekt om vergoeding van de kosten voordat de heffingsambtenaar op het bezwaar heeft beslist;
- de WOZ-beschikking is gewijzigd wegens een aan de gemeente te verwijten onrechtmatigheid;
- de belanghebbende heeft de kosten redelijkerwijs moeten maken.
Specifiek voor de proceskostenvergoeding geldt dat het moet gaan om beroepsmatige rechtsbestandverlening, en bijvoorbeeld niet een familielid dat namens een ander familielid het bezwaar indient. Voor het taxatierapport geldt de richtlijn van de gerechtshoven.
De heffingsambtenaar beslist op dit verzoek in de beslissing op bezwaar. Ook in WOZ-zaken gelden de forfaitaire bedragen uit het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor gemachtigden die werken op basis van no cure no pay, waarvan de vergoedingen volledig aan de gemachtigde toekomen en waarbij de vergoeding de kosten overtreffen, geldt de WOZ-vermenigvuldigingsfactor (per 2025: 0,125 in bezwaar en 0,25 in beroep). Voor andere gemachtigden en bijzondere gevallen geldt geen factor.
Bron 1:
Bron 2:
Bron 3:
Bron 4:
Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024, bijlage bij ECLI:NL:GHAMS:2024:2158
Bron 5:
Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2018, 28796
Bron 6:
Hoge Raad 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46 (voorwaarden voor toepassing WOZ-factor)
Vraag:
329
-
Nee. De kosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking indien de bestreden WOZ-beschikking wordt herroepen.
Bron 1:
-
Als aan de voorwaarden voor vergoeding van de proceskosten is voldaan, is het sluiten van een compromis in beginsel geen reden om de kosten niet te vergoeden. In het compromis kunnen de partijen wel afspraken maken over hoogte de vergoeding van proceskosten.
Als het beroep wordt ingetrokken omdat de gemeente helemaal of gedeeltelijk aan de belanghebbende tegemoet is gekomen, kan de gemeente tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld. De indiener moet het verzoek dan tegelijk doen met de intrekking van het beroep. Als het verzoek niet tegelijk met de intrekking van het beroep is gedaan, is het verzoek niet-ontvankelijk.
Bron 1:
Bron 2:
Hoge Raad 22 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8653 (compromis tijdens vooronderzoek leidt tot proceskostenvergoeding)
Bron 3:
Hoge Raad 16 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY3285 (niet inherent aan compromis dat partij de eigen proceskosten draagt)
-
Nee. In dat geval is de onrechtmatigheid niet aan de gemeente te wijten. Dit geldt bijvoorbeeld als de belanghebbende onjuiste informatie heeft verstrekt.
Bron 1:
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6064 (belanghebbende had aardbevingsschade moeten melden)
Bron 2:
-
In het Besluit proceskosten bestuursrecht is bepaald welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Daarnaast hanteren de gerechtshoven een richtlijn inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, en hanteren de gerechtshoven een (algemene) richtsnoer voor proceskostenvergoeding.
Verder geldt dat de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase zoals die volgt uit toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in WOZ/OZB-zaken naar beneden wordt bijgesteld. In artikel 30a Wet WOZ is bepaald dat voor besluiten genomen op grond van de Wet WOZ of titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 2, Gemeentewet (OZB-bepalingen) of een daarmee verband houdend besluit, die vergoeding met 0,125 wordt vermenigvuldigd. In beroep geldt een vermenigvuldigingsfactor van 0,25 indien het bestreden besluit wordt vernietigd of gewijzigd, en een factor van 0,1 in de overige gevallen.
Deze WOZ-vermenigvuldigingsfactor geldt voor gemachtigden die: werken op basis van no cure no pay (i), de belanghebbende de vergoedingen aan de gemachtigde afdraagt (2) en de procedures op een zodanige wijze worden gevoerd dat de daarin toegekende proceskostenvergoedingen de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreffen (3).
De bewijslast rust op gemachtigde om aan te tonen dat sprake is van een bijzonder geval waardoor de WOZ-vermenigvuldigingsfactor niet toegepast zou moeten worden. Dat betekent dat wanneer de gemeente betwist dat het om een bijzonder geval gaat, het aan de gemachtigde is om gegevens aan te dragen waaruit volgt dat aan een van deze drie door de Hoge Raad gestelde voorwaarden is voldaan.
De factor is niet van toepassing als de gemachtigde de verwerende partij is (in hoger beroep of cassatie). In zulke gevallen namelijk niet worden gezegd dat de procedure in hogere instantie wordt gevoerd met het oog op het verkrijgen van een proceskostenvergoeding
Bron 1:
Bron 2:
Bron 3:
Hof Amsterdam 1 augustus 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2158, (Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024)
Bron 4:
Bron 5:
Hoge Raad 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46 (voorwaarden voor toepassing WOZ-factor)
Bron 6:
Hoge Raad 28 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:463 (geen bijzonder geval)
Bron 7:
Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:156
(geen WOZ-factor voor gemachtigde als verwerende partij)
-
De gemeente vergoedt de kosten als de belanghebbende de kosten redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar. Vergoeding is alleen aan de orde bij een gegrond bezwaar of beroep en alleen voor de volgende categorieën kosten:
- de kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand;
- de kosten van een deskundige, getuige of tolk;
- reis-, verblijf- en verletkosten van de belanghebbende;
- kosten van uittreksels uit openbare registers.
Beroepsmatig verleende rechtsbijstand
Deze rechtsbijstand moet zijn verleend door een derde die de bijstand beroepsmatig verleent. Dit kan zijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift en het bijwonen van een (hoor)zitting. Per proceshandeling geldt een vast bedrag. Bij WOZ-bezwaren wordt dit bedrag vermenigvuldigd met een factor 0,125 en in beroep met een factor 0,25.Kosten van een deskundige, getuige of tolk
De kosten van een taxateur die een taxatierapport opstelt, vallen onder de categorie "kosten van een deskundige". Voor de vergoeding is niet bepalend of het rapport heeft bijgedragen aan de wijzigingen van de WOZ-waarde.Vaste uren en uurtarieven voor het opstellen van een taxatierapport zijn opgenomen in de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties. In WOZ-zaken komen getuigen of tolken eigenlijk niet voor.
Reis-, verblijf- en verletkosten van de belanghebbende
Voor de reis- en verblijfkosten gaat het om de kosten die een belanghebbende redelijkerwijs maakt in verband met een (hoor)zitting. Bij verletkosten gaat het om de kosten van iemands uren die diegene niet heeft kunnen werken vanwege de zitting.In bijzondere gevallen kan van de in het Besluit proceskosten bestuursrecht voorgeschreven bedragen worden afgeweken.
Bron 1:
Bron 2:
Bron 3:
Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024
Bron 4:
Hoge Raad 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1338 (verduidelijking verletkosten)
Bron 5:
Artikel 30a Wet WOZ
Bron 5:
Hoge Raad 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46 (voorwaarden voor toepassing WOZ-factor)
-
De vergoeding wordt alleen met omzetbelasting (BTW) verhoogd, als de aan de belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting op die partij drukt. Dit is het geval als de belanghebbende vrijgestelde prestaties verricht. Dit betekent dat de vergoeding niet met omzetbelasting wordt verhoogd als de belanghebbende de belasting als voorbelasting in aftrek kan brengen.
Bron 1:
Hoge Raad 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1222 (omzetbelasting en proceskostenvergoeding)
Bron 2:
Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0904 (omzetbelasting en proceskostenvergoeding)
-
Onder meer de volgende kosten komen niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking:
- de kosten voor de tijd die nodig is om het beroepschrift op te stellen en de stukken te bestuderen;
- de portokosten;
- de verletkosten voor de tijd dat de belanghebbende aanwezig is bij een taxatie die wordt uitgevoerd in het kader van de beroepsprocedure of voor de gemeente (mits niet uitgevoerd op initiatief van de rechter);
- de kosten voor het opstellen van een taxatieverslag wanneer de taxateur financieel belang heeft bij de uitkomst van de beroepsprocedure.
Bron 1:
Rechtbank Dordrecht 11 november 2011, ECLI:NL:RBDOR:2011:BU4918 (financieel belang bij uitkomst procedure)
Bron 2:
Hoge Raad 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2082 (kostenvergoeding bij werkzaamheden op initiatief rechter)
Bron 3:
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2466 (geen vergoeding voor kosten verklaring van erfrecht)
-
Ja. Beroepsmatige verleende rechtsbijstand op basis van no-cure-no-pay komt voor vergoeding in aanmerking.
Voor gemachtigden die werken op basis van no cure no pay (i), de belanghebbende de vergoedingen aan de gemachtigde afdraagt (2) en de procedures op een zodanige wijze worden gevoerd dat de daarin toegekende proceskostenvergoedingen de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreffen (3), geldt de WOZ-vermenigvuldigingsfactor.
De bewijslast rust op gemachtigde om aan te tonen dat sprake is van een bijzonder geval waardoor de WOZ-vermenigvuldigingsfactor niet toegepast zou moeten worden. Dat betekent dat wanneer de gemeente betwist dat het om een bijzonder geval gaat, het aan de gemachtigde is om gegevens aan te dragen waaruit volgt dat aan een van deze drie door de Hoge Raad gestelde voorwaarden is voldaan.
De factor is niet van toepassing als de gemachtigde de verwerende partij is (in hoger beroep of cassatie). In zulke gevallen namelijk niet worden gezegd dat de procedure in hogere instantie wordt gevoerd met het oog op het verkrijgen van een proceskostenvergoeding.
Bron 1:
Bron 2:
Hoge Raad 7 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6841 (no-cure-no-pay staat niet in de weg aan kostenvergoeding)
Bron 3:
Hoge Raad 28 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:463 (geen bijzonder geval)
Bron 4:
Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:156
(geen WOZ-factor voor gemachtigde als verwerende partij)
-
De gemeente vergoedt de proceskosten alleen aan de belanghebbende. Een vordering tot uitbetaling van proceskosten is niet vatbaar voor vervreemding of verpanding.
Bron 1:
Bron 2:
Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:156 (burgerlijk rechter bevoegd voor uitbetaling belanghebbende)
-
Voor de vergoeding van de kosten die de belanghebbende heeft moeten maken in het kader van de beroepsprocedure, gelden nagenoeg dezelfde voorwaarden als voor de kosten die men heeft moeten maken in de bezwaarprocedure. Wel gelden andere bedragen. De rechter beslist over het verzoek tot kostenvergoeding bij de beslissing op het beroep.
De rechter hanteert daarbij de volgende cumulatieve voorwaarden:
- de belanghebbende verzoekt om vergoeding van de kosten voordat de rechter uitspraak heeft gedaan;
- de vastgestelde WOZ-waarde is verminderd wegens een aan de gemeente te verwijten onrechtmatigheid (of de rechter is van oordeel dat belanghebbende tijdens de bezwaarprocedure ten onrechte niet alle gegevens heeft ontvangen, waarom is gevraagd); en
- de belanghebbende heeft de kosten redelijkerwijs moeten maken.
- De vergoeding wordt alleen uitgekeerd als sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De rechter kan de gemeente in bepaalde gevallen ook veroordelen tot een vergoeding van proceskosten als de WOZ-waarde in stand blijft, bijvoorbeeld als in de bezwaarfase niet alle taxatiegegevens zijn verstrekt waarom is gevraagd.
Bron 1:
Bron 2:
-
Samenhangende zaken zijn door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren (of ingestelde beroepen), die door de gemeente (of de rechter) gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht is verleend door dezelfde persoon dan wel een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband, en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
De vergoeding voor proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht gebeurt in de regel op basis van forfaitaire bedragen. Deze forfaitaire vergoeding moet leiden tot een redelijke tegemoetkoming in de gemaakte kosten. Wanneer in de bezwaarfase sprake is van samenhangende zaken, zal het opstellen van een bezwaarschrift en/of het leveren van inbreng bij een hoorzitting minder inspanning vergen dan bij individuele zaken. Een vergoeding op basis van de forfaitaire bedragen kan dan leiden tot een vergoeding die hoger is dan de daadwerkelijk gemaakte kosten. Dat is niet de intentie van de proceskostenvergoeding. Daarom zal bij samenhangende zaken de proceskostenvergoeding gematigd worden.
Volgens de toelichting op het Besluit proceskosten bestuursrecht is vooral van belang de vraag of de gemeente of de bestuursrechter de bezwaren of beroepen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandelt.
Bron 1:
Bron 2:
Hoge Raad 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:420 (geen abstracte toets bij samenhangende zaken)
Bron 3:
Gerechtshof Amsterdam 24 augustus 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2682 (samenhangende zaken vanwege gemeenschappelijk geschilpunt)