Hoofdstuk 4 - Beschikkingen op verzoek

4.1 Algemeen
-
Nee. De Wet WOZ geeft voor dit verzoek geen vormvoorschriften zolang het verzoek voldoende concreet is en gericht is aan het bevoegd gezag. Het verzoek kan schriftelijk, per e-mail, mondeling of telefonisch worden gedaan.
Bron 1:
Rb. Noord-Nederland 15 november 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5004.
-
De termijn om een beschikking te verstrekken op verzoek is wettelijk gesteld op acht weken nadat een nieuwe belanghebbende het verzoek heeft gedaan. De gemeente kan ook binnen de genoemde termijn mededelen dat geen WOZ-beschikking zal worden verstrekt.
Bron 1:
-
Bij overmacht bericht de gemeente zo snel mogelijk, maar altijd binnen de termijn van acht weken waarin de beschikking moet worden verstrekt, dat men niet binnen de termijn aan het verzoek kan voldoen en dat de beslistermijn is opgeschort. Daarbij noemt de gemeente een redelijke termijn waarbinnen de nieuwe belanghebbende wel een beschikking (of een besluit tot niet verstrekken van de gevraagde beschikking) kan verwachten. Wanneer de gemeente niet binnen deze termijn over het verzoek beslist, kan de belanghebbende om een dwangsom verzoeken en beroep instellen tegen fictieve weigering een beschikking te nemen.
Bron 1:
4.2 Beschikkingen nieuwe belanghebbende
-
Nieuwe belanghebbenden, dus eigenaren en gebruikers die in de loop van het jaar de eigendom van een onroerende zaak verkrijgen (door koop of door vererving) of een gebruiksovereenkomst aangaan (aanvang huur), ontvangen pas in het daaropvolgende jaar automatisch een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking.
Voor het jaar waarin zij nieuwe belanghebbende worden, kunnen zij om een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking vragen. De gemeente stuurt op verzoek aan deze nieuwe belanghebbenden een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking.
Voor de resterende maanden van het kalenderjaar is de WOZ-waarde bijvoorbeeld van betekenis voor de toepassing van de eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting voor de nieuwe eigenaar.
Aan een persoon die in de loop van het jaar een woning erft, wordt op verzoek een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking verstrekt omdat deze van belang is voor de erfbelasting die geheven wordt over de WOZ-waarde van een woning.
Aan de nieuwe huurder van een woning wordt op verzoek ook een nieuwe WOZ-beschikking verzonden, omdat deze huurder een belang kan hebben op grond van het woningwaarderingsstelsel.
De onroerendezaakbelastingen en de watersysteemheffing/wegenheffing zijn tijdstipheffingen (de datum van 1 januari is bepalend voor de belastingplicht). De tussentijdse beschikking (met afwijkende ingangsdatum: bijvoorbeeld de datum van overlijden of de van overdracht van eigendom), heeft daarom op die heffingen geen effect.
Bron 1:
-
Ja. De beschikking voor de nieuwe belanghebbende mag op een lager bedrag gesteld worden dan de WOZ-waarde die is vastgesteld ten aanzien van de aanvankelijk aangewezen belanghebbende.
Als de gemeente weet dat de waarde, die ten aanzien van de aanvankelijk aangewezen belanghebbende is genomen, te hoog is, verzetten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich ertegen die waarde opnieuw vast te stellen ten aanzien van de nieuwe belanghebbende. Het feit dat de oorspronkelijke WOZ-waarde te hoog was, kan blijken uit informatie aangedragen door de nieuwe belanghebbende in het kader van het verzoek om een nieuwe beschikking.
Bron 1:
Hoge Raad 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3934
-
Meestal moet de langstlevende partner worden aangemerkt als medebelanghebbende (artikel 28 Wet WOZ) en niet als nieuwe belanghebbende (artikel 26 Wet WOZ). In het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat als één van de partners overlijdt, de eigendom van rechtswege overgaat naar de langstlevende. Deze wettelijke regeling geldt ook wanneer er geen sprake was van een huwelijk in gemeenschap van goederen.
Artikel 26 heeft alleen betekenis voor de langstlevende partner die buiten gemeenschap van goederen was getrouwd en die niet zelf al deels eigenaar of beperkt gerechtigde van de onroerende zaak was. Deze was voor het overlijden van de partner geen eigenaar, maar wordt dat door de overgang (vererving) van rechtswege en kan dus als nieuwe eigenaar om een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking vragen. Deze beschikking gaat gelden vanaf de datum van overlijden.
Artikel 26 heeft geen betekenis voor de langstlevende partner die wel in gemeenschap van goederen was getrouwd. Die was immers al mede-eigenaar. Artikel 26 heeft ook geen betekenis voor de partner die voor het overlijden zelf al in de Basisregistratie Kadaster was ingeschreven als mede-eigenaar (of beperkt gerechtigde). Deze was immers al mede-eigenaar en wordt daardoor geen “nieuwe eigenaar”. Deze langstlevende heeft wel rechtsbescherming, want iemand kan als mede-eigenaar op de voet van artikel 28 een voor bezwaar vatbare beschikking vragen. Deze beschikking geldt vanaf 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de beschikking is genomen.
Artikel 26 (beschikking met afwijkende ingangsdatum) is dus slechts in uitzonderingssituaties van toepassing voor de langstlevende partner. Daarom adviseren wij om de langstlevende partner, zowel wanneer sprake is van een belanghebbende eigenaar als van een belanghebbende gebruiker, wanneer deze om een WOZ-beschikking verzoekt, altijd een WOZ-beschikking op grond van artikel 28 met als ingangsdatum 1 januari van het jaar van overlijden te zenden.
Bron 1:
Bron 2:
Bron 3:
-
Door het overlijden en de bepalingen in het testament kan een onverdeelde boedel ontstaan. De langstlevende partner kan dan als mede-eigenaar een aandeel in die boedel hebben.
Als sprake was van een huwelijk op basis van gemeenschap van goederen was de langstlevende partner al voor het overlijden mede-eigenaar. Deze langstlevende partner is dus geen “nieuwe eigenaar” die op grond van artikel 26 een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking kan vragen. Deze langstlevende partner heeft wel rechtsbescherming, want iemand kan als mede-eigenaar op de voet van artikel 28 een voor bezwaar vatbare beschikking vragen. Deze beschikking geldt vanaf 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de beschikking is genomen.
Als sprake was van een huwelijk buiten gemeenschap van goederen (onder huwelijkse voorwaarden) en de langstlevende partner niet zelf al deels eigenaar of beperkt gerechtigde van de onroerende zaak was, was de langstlevende voor het overlijden nog geen eigenaar. Deze langstlevende partner wordt door het aandeel in een onverdeelde boedel op de datum van overlijden een nieuwe eigenaar die om een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking op grond van artikel 26 kan vragen. Deze beschikking kan ten aanzien van de partner, maar eventueel ook ten aanzien van “de erven” gesteld worden geldt vanaf de datum van overlijden.
Artikel 26 (beschikking met afwijkende ingangsdatum) is dus slechts in uitzonderingssituaties van toepassing voor de langstlevende partner. Daarom adviseren wij om de langstlevende partner, zowel wanneer sprake is van een belanghebbende eigenaar als van een belanghebbende gebruiker, wanneer deze om een WOZ-beschikking verzoekt, altijd een WOZ-beschikking op grond van artikel 28 met als ingangsdatum 1 januari van het jaar van overlijden te zenden.
Bron 1:
Bron 2:
-
Of kinderen bij overlijden van één van de ouders recht hebben op een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking hangt af van het antwoord op de vraag of er door het overlijden een onverdeelde boedel is ontstaan.
Een onverdeelde boedel ontstaat door het:
- overlijden van de langstlevende partner, terwijl er meerdere kinderen zijn;
- overlijden van een ouder, die een partner achterlaat, waarbij bij testament is afgeweken van de hoofdregel dat alles van rechtswege overgaat op de langstlevende partner;
- overlijden van de langstlevende partner, terwijl er één kind is, maar bij testament ook anderen als erfgenaam zijn aangewezen.
De kinderen die gerechtigd zijn in een onverdeelde boedel kunnen ieder om een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking vragen. Dit is in beginsel een WOZ-beschikking op grond van artikel 26 die geldt vanaf de dag van overlijden (het moment waarop zij eigenaar zijn geworden). Bij het doen van een verzoek om een WOZ-beschikking kan de gemeente vragen aannemelijk te maken dat zich één van de genoemde situaties heeft voorgedaan.
Ook het enig kind na overlijden van de langstlevende partner of een ander die door het overlijden van de belanghebbende eigenaar, eigenaar van de onroerende zaak is geworden, heeft recht op een WOZ-beschikking op grond van artikel 26.
Indien bij het verzoek om een WOZ-beschikking de erfgenaam aangeeft dat reeds voor het moment van overlijden sprake was van mede-eigendom (of beperkt recht), dan kan het nemen van een WOZ-beschikking op grond van artikel 28 (met ingangsdatum 1 januari van het jaar van overlijden) aan de orde zijn.
Voor kinderen van een belanghebbende gebruiker (huurder) van een woning bestaat geen belang bij het verkrijgen van de WOZ-waarde. Aan hen hoeft geen WOZ-beschikking verzonden te worden.
Bron 1:
Bron 2:
Hoge Raad 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1594 (beschikking voor afzonderlijke erfgenamen)
Bron 3:
Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:835 (overbedelingsvordering kind)
-
Nee. De Wet WOZ stelt voor het verzoek van een nieuwe belanghebbende geen termijn in de Wet WOZ. Wel geldt dat binnen een redelijke termijn om deze beschikking moet worden verzocht.
Bron 1:
Bron 2:
Gerechtshof Den Haag 26 februari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:446 (geen termijn in artikel 26)
Bron 3:
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20 november 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3646 (verzoek valt buiten redelijke termijn)
-
Een dwangsom is verschuldigd en beroep kan worden ingesteld wanneer na een aanvraag:
- de beslistermijn van acht weken is verstreken; en
- de gemeente binnen die termijn geen mededeling heeft gedaan over de termijn waarbinnen de belanghebbende de beschikking wel tegemoet kan zien; en
- de belanghebbende de gemeente in gebreke heeft gesteld, nadat de termijn verstreken is.
Een dwangsom kan uitsluitend aan de orde zijn bij een besluit op aanvraag en niet bij de ambtshalve genomen WOZ-beschikking op grond van artikel 24 Wet WOZ.
Ook als wordt verzocht om een beschikking waarop geen recht bestaat, bijvoorbeeld omdat opnieuw wordt verzocht om een beschikking te verstrekken, is geen dwangsom verschuldigd.
Een verzoek om een nieuwe belanghebbende beschikking (artikel 26 Wet WOZ) of een medebelanghebbendebeschikking (artikel 28 Wet WOZ) is wel een besluit op aanvraag. Ook een verzoek om ambtshalve vermindering is een besluit op aanvraag ook al staat daartegen geen bezwaar open. Als niet op tijd op een verzoek om ambtshalve vermindering wordt beslist, geldt de dwangsomregeling.
Ook is een dwangsom mogelijk bij verzoek om vermindering van de inkomstenbelasting op basis van artikel 18a AWR, nadat de WOZ-waarde ambtshalve is verminderd. Een ingebrekestelling is wel pas mogelijk als het bestuursorgaan niet binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag alsnog de gevraagde verminderingsbeschikking neemt. Een redelijke termijn moet in deze gevallen worden gesteld op twee weken.
Bron 1:
Bron 2:
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10020 (verzoek om proceskosten is geen afzonderlijk besluit op aanvraag)
Bron 3:
Gerechtshof Amsterdam 31 maart 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:888 (beschikking kan maar eenmaal worden verzonden)
Bron 4:
Hoge Raad 3 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:134 (dwangsom na verzoek om ambtshalve vermindering)
Bron 5:
Hoge Raad 19 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:614 (ingebrekestelling mogelijk na redelijke termijn van twee weken)
-
Ja. De ingangsdatum beschikking voor nieuwe belanghebbende wijkt af van de reguliere WOZ-beschikking want deze kan op elke datum in het desbetreffende kalenderjaar liggen.
Bij een beschikking voor een nieuwe eigenaar is de ingangsdatum de datum van de akte van levering en inschrijving in de Basisregistratie Kadaster of de eventuele eerdere datum waarop iemand als bezitter kon worden aangemerkt. Bij de gebruiker kan de datum die de verzoeker aangeeft, worden aangehouden als begin van gebruik. Bij erfgenamen zal de datum van overlijden als ingangsdatum gelden.
De Wet WOZ schrijft voor dat op de beschikking ook het kalenderjaar moet worden opgenomen waarvoor de beschikking geldt. Op de beschikking kan de gemeente daarom bijvoorbeeld het volgende vermelden: Deze beschikking heeft betrekking op het kalenderjaar <…> en geldt met ingang van <datum ingang>.
Bron 1:
-
Nee. De toestandspeildatum is altijd 1 januari. In reguliere gevallen is dit gelijk aan de waardepeildatum. Bij nieuwbouw of verbouw is dit 1 januari van het jaar waarvoor de WOZ-beschikking geldt.
Bijvoorbeeld, een deel van een WOZ-object wordt in de loop van 2024 verkocht. De verkoper overlijdt enkele maanden na deze verkoop. Daarom willen de erfgenamen een WOZ-beschikking voor 2024 met waardepeildatum 1 januari 2023 met als toestandspeildatum een datum na de verkoop (dus een WOZ-beschikking die uitsluitend betrekking heeft op het verkochte deel van het WOZ-object). Dat kan niet omdat de Wet WOZ geen mogelijkheid biedt voor een afwijkende peildatum.
Dit geldt ook als de erfgenamen van een woning binnen het jaar van overlijden de woning verkopen. De koper van de woning knapt deze op, zodat voor het jaar na overlijden een WOZ-waarde wordt vastgesteld voor deze verbeterde woning. Door de verbetering is de toestandspeildatum immers niet gelijk aan de waardepeildatum. De toestandspeildatum is in dit geval 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de WOZ-waarde geldt.
Deze WOZ-waarde is niet bruikbaar voor de erfgenamen, omdat deze betrekking heeft op een woning met een veel betere kwaliteit (veel hogere waarde) dan de woning die geërfd werd. Een verzoek van de erfgenamen om een WOZ-beschikking met toestandspeildatum gelijk aan de waardepeildatum moet worden afgewezen.
Voor deze erfgenamen is daarmee alleen de WOZ-waarde in het jaar van overlijden bruikbaar. Wanneer deze WOZ-waarde volgens hen niet correct is vastgesteld, hebben zij de mogelijkheid tegen deze waarde bezwaar te maken.
Bron 1:
Bron 2:
-
De consequentie van de ingangsdatum is dat de WOZ-beschikking alleen relevant is voor belastbare feiten die na die datum optreden of voor andere toepassingen vanaf de ingangsdatum. Bijvoorbeeld voor de toepassing van de erfbelasting, het eigenwoningforfait of voor de bepaling van de maximaal redelijke huurprijs voor de maanden van het kalenderjaar waarin sprake is van het belang.
Wanneer als gevolg van een bezwaarschrift van de nieuwe belanghebbende de WOZ-waarde wordt verminderd, werkt de vermindering vanaf de datum die als ingangsdatum is opgenomen op de beschikking.
De beschikking die ten aanzien van de aanvankelijk aangewezen belanghebbende is genomen, wordt met ingang van de ingangsdatum ook gewijzigd overeenkomstig de uitspraak op bezwaar voor de nieuwe belanghebbende. In de regel heeft deze waardeverandering met ingang van deze ingangsdatum geen gevolgen meer voor de aanvankelijk aangewezen belanghebbende. Op de voet van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ kan de oorspronkelijke genomen beschikking met ingangsdatum 1 januari ook in overeenstemming worden gebracht met de nieuw vastgestelde waarde, wanneer de oorspronkelijke waarde meer dan 20% te hoog is vastgesteld. Hoewel de hoofdregel is dat binnen één kalenderjaar altijd maar één WOZ-waarde per WOZ-object kan bestaan, vormt de nieuwe belanghebbende-beschikking daarop de (enige) uitzondering omdat sprake is van twee tijdvakken binnen één jaar met de ingangsdatum als scheidslijn.
4.3 Beschikkingen medebelanghebbende
-
Medebelanghebbende volgens artikel 28 is iedereen die niet in eerste instantie een beschikking heeft ontvangen, maar wel wordt betrokken in een heffing waarvoor de hoogte van de aanslag (mede) wordt bepaald door de WOZ-waarde dan wel op andere wijze is betrokken bij een wettelijke toepassing van de WOZ-waarde. Van een medebelang is sprake als het waardegegeven op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt, en de belanghebbende door dit gebruik in enig individueel belang kan worden geraakt.
Voorbeelden van een wettelijke toepassing zijn de watersysteemheffing/wegenheffing gebouwd of het eigenwoningforfait in de inkomstenbelasting. Als niet-fiscaal belang kan gedacht worden aan een medehuurder of een huurder van een woning die de woning heeft onderverhuurd. De onderhuurder krijgt als gebruiker dan de initiële WOZ-beschikking, terwijl de huurder mogelijk de maximaal redelijke huurprijs in procedure wil brengen. Ook als bijvoorbeeld de WOZ-waarde wordt gebruikt voor canon en afkoop erfpacht is er eveneens belang bij de WOZ-beschikking. Ook erfgenamen met overbedelingsvordering heeft een belang bij de WOZ-waarde. Aan hen moet op verzoek een medebelanghebbendebeschikking worden afgegeven.
In het jaar van overlijden van een belanghebbende kan door de erfbelasting ook een fiscaal belang ontstaan bij medebelanghebbenden. Er is in deze situatie in de regel sprake van medebelang bij de langstlevende partner. Wij adviseren gemeenten daarom om de langstlevende partner, wanneer deze om een WOZ-beschikking verzoekt, altijd een WOZ-beschikking op grond van artikel 28 met als ingangsdatum 1 januari van het jaar van overlijden te zenden.
Wanneer de WOZ-beschikking aan het begin van het kalenderjaar ten name van de "erven" is gesteld of wanneer op de voet van artikel 24, derde lid, van de Wet WOZ de WOZ-beschikking ten name van één van de mede-eigenaren in de onverdeelde boedel is gesteld, kunnen de erfgenamen die een aandeel hebben in de onverdeelde boedel, ieder voor zich als mede-belanghebbenden om een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking vragen.
Een belanghebbende die nog geen reguliere beschikking heeft ontvangen, kan niet om een medebelanghebbendebeschikking verzoeken.
Bron 1:
Gerechtshof Den Haag 10 mei 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:903 (geen medebelanghebbendebeschikking na reguliere beschikking)
Bron 2:
Hoge Raad 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:596 en ECLI:NL:HR:2020:597 (belang vanwege erfpacht)
Bron 3:
Gerechtshof Amsterdam 24 augustus 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4759 (mede-erfgenaam heeft belang)
Bron 4:
Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:835 (erfgenaam met overbedelingsvordering)
-
Elke inwoner die belasting betaalt naar de WOZ-waarde van een onroerende zaak of die op grond van een wettelijk voorschrift een andersoortig belang heeft bij de WOZ-waarde, moet de mogelijkheid hebben om bezwaar te maken tegen de waardevaststelling.
-
Van een belang is sprake als het waardegegeven op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt en de belanghebbende door dit gebruik in enig individueel belang kan worden geraakt.
Een voorwaarde voor recht op een medebelanghebbendebeschikking is dat de onroerende zaak meer dan één eigenaar (mede-eigendom) dan wel meer dan één gebruiker (medegebruik) heeft. Wanneer dat is gebleken, moet de verzoeker ook nog aannemelijk maken een belang te hebben op basis van een wettelijk voorschrift.
Een belang is niet altijd een fiscaal belang, hoewel dat in de praktijk wel vaak zo zal zijn. Van een wettelijk individueel fiscaal belang is sprake als de verzoeker die nog niet eerder een WOZ-beschikking heeft gekregen, aannemelijk maakt een belang te hebben. Dit kan bijvoorbeeld zijn in het kader van het eigenwoningforfait, de vermogensrendementsheffing in de inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting of in het kader van de schenk- en erfbelasting. Wanneer de verzoeker ook aan deze voorwaarde voldoet, ontstaat een recht op een eigen voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking.
Bron 1:
Hoge Raad 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:596 en ECLI:NL:HR:2020:597 (afkoopregeling erfpacht)
Bron 2:
Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:835 (erfgenaam met overbedelingsvordering)
-
In artikel 28 Wet WOZ staat dat de medebelanghebbende het belang aannemelijk moet maken. “Aannemelijk maken” is de lichtste bewijsvorm die het (fiscale) recht kent. Veelal is voldoende om te benoemen in welke belasting waarbij de WOZ-waarde een rol speelt, de verzoeker wordt betrokken, dan wel welk wettelijk ander gebruik van de WOZ-waarde voor de verzoeker van toepassing is.
Een zwaardere dan de normale bewijslast mag alleen worden aangenomen daar waar duidelijk is dat de wetgever dat uitdrukkelijk heeft gewild. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) moet worden afgeleid dat dit het geval is indien in een belastingwet het begrip “doen blijken” wordt gebruikt. In dat geval zouden feiten volledig moeten worden bewezen (overtuigend moeten worden aangetoond). Aan het woord “aantonen” moet de betekenis worden gehecht van aannemelijk maken.
Bron 1:
Hoge Raad 26 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2766 (aannemelijk maken)
-
Ja. In de meeste gevallen heeft de WOZ-beschikking voor de medebelanghebbende een ingangsdatum die niet eerder kan zijn dan 1 januari van het jaar voorafgaand aan het verzoek. Dus voor het belastingjaar 2025 kan een medebelanghebbende alleen in 2025 en 2026 om een beschikking verzoeken.
Een uitzondering op deze regel is de situatie dat het belang pas op een later moment ontstaat of kenbaar wordt. Dan geldt dat binnen een “redelijke termijn” om een beschikking moet worden verzocht.
Bron 1:
Hoge Raad 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:596 en ECLI:NL:HR:2020:597 (verzoek binnen redelijke termijn na bekendwording afkoopregeling erfpacht)
-
Nee. De Wet WOZ geeft voor dit verzoek geen vormvoorschriften zolang het verzoek voldoende concreet is en gericht is aan het bevoegd gezag. Het verzoek kan schriftelijk, per e-mail, mondeling of telefonisch worden gedaan.
Bron 1:
Rb. Noord-Nederland 15 november 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5004
-
De meeste verzoeken van medebelanghebbenden om een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking hebben betrekking op de initiële beschikking die voor het kalenderjaar is genomen. De ingangsdatum voor die gevallen is altijd 1 januari.
In het geval er echter sprake is van medebelang bij een WOZ-beschikking met een andere ingangsdatum dan 1 januari dan krijgt ook de WOZ-beschikking voor de medebelanghebbende de van 1 januari afwijkende ingangsdatum.
Bron 1:
-
De termijn om een beschikking op verzoek te verstrekken, is wettelijk gesteld op acht weken na het verzoek van de medebelanghebbende verzoek.
Bron 1:
-
Ja. Een medebelanghebbendebeschikking is een beschikking op aanvraag. Dit betekent dat een dwangsom verschuldigd is en beroep kan worden ingesteld als:
- de beslistermijn van acht weken is verstreken; en
- de gemeente binnen die termijn geen mededeling heeft gedaan over de termijn waarbinnen de belanghebbende de beschikking wel tegemoet kan zien; en
- de belanghebbende de gemeente in gebreke heeft gesteld, nadat de beslistermijn is verstreken.
Bron 1:
-
Ja. De beschikking voor de medebelanghebbende mag op een lager bedrag worden vastgesteld dan de WOZ-waarde die is vastgesteld ten aanzien van de aanvankelijk aangewezen belanghebbende, mits adequaat rekening is gehouden met de belangen van de bestaande belanghebbenden. Daarbij moet ten minste worden beoordeeld of de aanvankelijk aangewezen belanghebbende een tegengesteld belang heeft.
Als de gemeente weet dat de waarde, die ten aanzien van de aanvankelijk aangewezen belanghebbende is genomen, te hoog is, verzetten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich ertegen die waarde opnieuw vast te stellen ten aanzien van de medebelanghebbende.
De beschikking die ten aanzien van de aanvankelijk aangewezen belanghebbende is genomen, wordt op de voet van artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ in overeenstemming gebracht met de lagere WOZ-waarde van de nieuwe beschikking voor de medebelanghebbende.
Bron 1:
Bron 2:
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 24 mei 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4052
Bron 3:
Hoge Raad 18 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1449
-
Mede-eigendom kan zich voordoen wanneer het recht van eigendom op een onroerende zaak in de Basisregistratie Kadaster op naam van meer dan één persoon staat (bijvoorbeeld twee mensen kopen samen een huis) of wanneer er sprake is van een onverdeelde boedel (bijvoorbeeld echtscheiding en nalatenschap).
Ook de huwelijkse gemeenschap van goederen en het geregistreerd partnerschap waarbij geen voorwaarden zijn opgenomen waarin is afgeweken van de gemeenschap van goederen, leiden tot mede-eigendom. Uit een samenlevingscontract vloeit geen gemeenschap van goederen voort. In die situatie is er daarom geen mede-eigendom.
Bron 1:
Bron 2:
-
Ja. Als iemand in aanmerking wil komen voor een WOZ-beschikking op de voet van artikel 28 van de Wet WOZ, moet men aannemelijk maken dat men een belang heeft. Van een belang is sprake als het waardegegeven op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt, en de belanghebbende door dit gebruik in enig belang kan worden geraakt.
Er is sprake van economisch eigendom als iemand het woongenot heeft, de kosten en lasten betaalt en belang heeft bij de waardeontwikkeling maar de woning niet feitelijk geleverd gekregen via overdracht bij de notaris.
Het kan zijn dat de economisch eigenaar belang heeft bij de waarde van een onroerende zaak in het kader van de inkomstenbelasting (vermogensrendementsheffing) of in het kader van de afschrijving op gebouwen in het kader van de winstberekening voor de inkomsten- of vennootschapsbelasting.
Bron 1:
Website Belastingdienst: Waardeontwikkeling woning - bij welk belang ben ik eigenaar?
-
Ja. Op grond van artikel 26a lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ook de partner van degene die de beschikking op naam heeft gehad daartegen bezwaar maken, binnen de bezwaartermijn van die beschikking. Het is niet nodig eerst een beschikking te nemen voor deze medebelanghebbende, voordat het bezwaar in behandeling genomen kan worden.
Wanneer buiten de bezwaartermijn een mede-eigenaar of andere medebelanghebbende een bezwaar indient, moet worden beoordeeld of dit bezwaar behandeld moet worden als een verzoek om een WOZ-beschikking voor deze medebelanghebbende.
Als de gemeente het taxatieverslag toont via MijnOverheid, kunnen de bij het Kadaster geregistreerde mede-eigenaren in de regel het taxatieverslag daar zelf inzien. Ook daarvoor is het niet noodzakelijk dat de gemeente eerst een eigen beschikking voor de medebelanghebbende verzendt en registreert.
Bron 1:
Bron 2:
-
Ja. Dit geldt in ieder geval wanneer de partners vóór 2018 zijn gehuwd. De partner is als gevolg van de gezamenlijke boedel mede-eigenaar, ook wanneer niet beide partners in de Basisregistratie Kadaster zijn geregistreerd. Voor een huwelijk na 2018 geldt dit alleen wanneer bij het huwelijk de woning expliciet is opgenomen in de gezamenlijke boedel. Indien de woning geen onderdeel is van de gezamenlijke boedel, moet op grond van een ander gebruik beoordeeld worden of de partner medebelanghebbende is (bijvoorbeeld fiscaal partnerschap).
Omdat de WOZ-waarde een rol speelt bij de heffing van belasting ten aanzien van beide partners hebben zij beiden belang bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Op verzoek neemt de gemeente daarom ook voor de andere partner een beschikking volgens artikel 28. Dit is een nieuwe beschikking met een nieuwe dagtekening en dus ook een nieuwe bezwaarmogelijkheid.
Op grond van artikel 26a lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan een partner ook direct bezwaar maken tegen de beschikking die genomen is ten aanzien van de andere partner. Voor hen gelden dan dezelfde regels voor de bezwaartermijn als gelden voor de belanghebbende. Daarom kan deze partner ook om een taxatieverslag verzoeken.
Een partner die geen mede-eigenaar is, bijvoorbeeld omdat dit met de huwelijkse voorwaarden uitdrukkelijk is uitgesloten, kan geen bezwaar maken tegen de initiële beschikking.
Bron 1:
Bron 2:
Hoge Raad 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1668 (bezwaar tegen beschikking partner én recht op medebelanghebbendebeschikking)
Bron 3:
Gerechtshof Den Haag 7 november 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2264 (echtgenoot die geen mede-eigenaar is, kan geen bezwaar maken)
Bron 4:
-
Ja. De mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de WOZ-beschikking ten name van een partner/echtgenoot, laat onverlet dat de andere belanghebbende recht heeft op een medebelanghebbendebeschikking van artikel 28 van de Wet WOZ.
Op basis van artikel 26a lid 2 Algemene wet Rijksbelastingen (AWR) kan degene wiens inkomens- of vermogensbestanddelen de beschikking betreft, ook direct bezwaar maken. Wanneer een belanghebbende niet de weg van artikel 26a lid 2 AWR heeft ingeslagen, moet de gemeente na een verzoek een medebelanghebbendebeschikking verstrekken.
Wel vereist artikel 7:1 Awb dat iemand bezwaar maakt alvorens die beroep instelt. Partner 2 kan wel bezwaar maken tegen de WOZ-beschikking op naam van de partner 1 maar partner 2 kan geen beroep instellen tegen uitspraak op bezwaar van partner 1.
Bron 1:
Gerechtshof Den Haag 23 januari 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:157 (geen beroep door medebelanghebbende na bezwaar door andere belanghebbende)
Bron 2:
Hoge Raad 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1668 (recht op medebelanghebbendebeschikking)
Bron 3:
-
Ja. De erven in een onverdeelde boedel zijn ieder voor zich medebelanghebbende die om een voor bezwaar vatbare beschikking kunnen vragen.
Bron 1:
Gerechtshof Den Haag 28 januari 2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:AO5612
-
Nee. Om recht te hebben op een medebelanghebbendebeschikking is vereist dat niet al een reguliere beschikking is toegezonden op het adres van deze (mede)belanghebbende. Als iemand al een reguliere beschikking heeft ontvangen op naam van de erfgenamen op het eigen adres, dan krijgt deze erfgenaam niet ook een medebelanghebbendebeschikking.
Bron 1:
Gerechtshof Den Haag 13 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2759 (geen medebelanghebbendebeschikking na reguliere beschikking)
Bron 2:
Gerechtshof Den Haag 1 juni 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1443 (geen medebelanghebbendebeschikking als iemand zelf al beschikking op naam erven ontving)
-
Ja. De mede-eigenaar heeft in elk geval een fiscaal belang omdat ook deze belastingplichtig is voor de onroerendezaakbelastingen. In artikel 253 lid 1 Gemeentewet is geregeld dat de aanslag gesteld kan worden op naam van een van de eigenaren. Dit neemt echter niet weg dat de andere eigenaren belastingplichtig blijven. Op grond van artikel 253 lid 3 Gemeentewet, kan de eigenaar op wiens naam de aanslag is gesteld, het aandeel van de andere belastingplichtige eigenaren naar evenredigheid op hen verhalen. De aangewezen eigenaar is formeel belastingplichtig, maar de medebelanghebbende eigenaar blijft materieel belastingplichtig
Bron 1:
-
Dit is afhankelijk van de omstandigheden. Wanneer de medebelanghebbende de (fiscaal) partner is en het bezwaar wordt ontvangen binnen de bezwaartermijn van de initiële beschikking, dan kan dit bezwaar direct op basis van artikel 26a AWR in behandeling genomen worden.
Wanneer de medebelanghebbende de (fiscaal) partner is, maar de bezwaartermijn van de initiële WOZ-beschikking is verstreken, dan kan dit bezwaar gezien worden als verzoek om een eigen medebelanghebbendebeschikking, waartegen bezwaar openstaat. Het bezwaar kan dan in behandeling genomen worden als een bezwaar tegen deze (op basis van dit verzoek genomen) medebelanghebbendebeschikking. Deze medebelanghebbendebeschikking hoeft niet eerst afzonderlijk bekend gemaakt te worden aan de medebelanghebbende.
Wanneer de medebelanghebbende een ander is dan de fiscaal partner, dan kan het bezwaar ook direct in behandeling genomen worden, op basis van een medebelanghebbendebeschikking die genomen worden naar aanleiding van het verzoek. Natuurlijk gaat hieraan vooraf de beoordeling of er inderdaad sprake is van een belang.
-
Nee. De Wet WOZ geeft voor dit verzoek geen vormvoorschriften zolang het verzoek voldoende concreet is en gericht is aan het bevoegd gezag. Het verzoek kan schriftelijk, per e-mail, mondeling of telefonisch worden gedaan.
Bron 1:
Rb. Noord-Nederland 15 november 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5004
-
Nee. Als de vennoot niet als eigenaar in de basisregistratie kadaster (BRK) staat, dan zal deze bij een verzoek om een WOZ-beschikking als medebelanghebbende aannemelijk moeten maken dat de persoon het pand mede gebruikt en zelf (dus niet de vennootschap) een belang (fiscaal of op grond van een ander wettelijk voorschrift) heeft bij de waarde.
-
Ja. Dat kan als dat niet strijdig is met de beleidsregels van de gemeente voor de aanwijzing van de gebruiker.
-
Nee. Deze gebruiker heeft geen belang bij de WOZ-waarde van het gehele complex.
Artikel 220b lid 1 onderdeel a Gemeentewet wijst de verhuurder als belastingplichtige aan als gebruiker. De huurder is daardoor zelf geen belastingplichtige, maar de verhuurder heeft wel een civielrechtelijke verhaalmogelijkheid op de huurder.
Dit belang betreft echter slechts een deel van de betaalde OZB en daarmee een deel van de WOZ-waarde. Deze huurder heeft daarmee geen direct belang bij de totale WOZ-waarde die is vastgesteld voor het gehele complex.
Bron 1:
Bron 2:
-
De initiële beschikking behoudt formele rechtskracht. Dit betekent onder meer dat een belang blijft bestaan bij een uitspraak op een bezwaarschrift tegen die WOZ-beschikking. De gemeente moet een bezwaar- of beroepschrift op de normale wijze afhandelen wanneer een beschikking is afgegeven aan een medebelanghebbende.
Als de bezwaar- of beroepsprocedure tegen de initiële WOZ-beschikking leidt tot een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde, zal ambtshalve de WOZ-beschikking voor de medebelanghebbende ook worden aangepast. In een lopende procedure tegen de oorspronkelijke WOZ-beschikking kan het zinvol zijn om de medebelanghebbende op grond van de beleidslijn tegengesteld belang in deze procedure te betrekken.
Vice versa wordt bij een eventuele wijziging van de waarde na bezwaar- of beroep van de medebelanghebbende ook de WOZ-waarde voor de oorspronkelijke belanghebbenden aangepast. Meestal is de ingangsdatum van de medebelanghebbendebeschikking 1 januari, maar kan een afwijkende ingangsdatum hebben (net zoals bij de beschikking voor een nieuwe belanghebbende).
Bij een afwijkende ingangsdatum heeft de ambtshalve vermindering van de oorspronkelijke WOZ-beschikking dezelfde afwijkende ingangsdatum als de WOZ-beschikking voor de medebelanghebbende. Ook bij het behandelen van een bezwaar van een medebelanghebbende kan men op grond van de ‘Beleidslijn tegengesteld belang’ beoordelen of het zinvol is de ontvanger van de oorspronkelijke WOZ-beschikkingen te betrekken in de procedure.
Bron 1:
Brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Eerste en Tweede Kamer over de evaluatie van de Wet WOZ, Kamerstukken II 1999-2000, 26 954, nr. 1
Bron 2:
Bron 3:
Website Waarderingskamer: Beleidslijn tegengesteld belang